Stand-up columnist

Een stand-up column is een gesproken column. Meestal ter afsluiting van een congres of event, maar ook wel eens als start. In de column blik ik terug (of juist vooruit) op de inhoud van het programma. Ik geef er een eigen draai en en meng het met gepeperde meningen, persoonlijke anektdotes en veelvuldige referenties aan de popcultuur.

 
Stand-up columnist

Beelddragers in de SSBA Salon

Loftrompetten & confettikanonnen 

Ik ben een echte millennial. Dat weet ik, omdat ik het heb gegoogeld. Naast pasklare strategieën voor het verzorgen van orchideeën en tutorials over het oplossen van een Rubic’s Cube, biedt Google namelijk ook antwoord op prangende levensvragen als ‘Ben ik een millennial?’ En ja, dat is een prangende levensvraag, want ik was aan het reflecteren geslagen en worstelde met mijn status quo.
Dus zat ik een flink deel van een dinsdagmiddag online checklists af te vinken. Er waren vragen over onbetaalde stages en over Netflixgedrag. Over selfies en drugsgebruik. En er was een Buzzfeed-quiz getiteld So How Big of a Millennial Stereotype Are You Really?  Wat bleek? A pretty big stereotype. Dat had ik kunnen weten, want als er iets een indicator is dat je een millennial bent, dan is het dat je op dinsdagmiddag een Buzzfeed-quiz zit te maken om erachter te komen wie je bent. Als mens, zeg maar.
Het oordeel was dus: ja, je bent er een, en daarmee vielen een heleboel dingen op hun plek. Want ineens zag ik mezelf als kind van mijn generatie. En dus als tamelijk lui, verwend en een tikje narcistisch. Ook ik ben opgegroeid met het mantra ‘jij bent bijzonder en kunt alles bereiken wat je wilt’. En ik heb daarom altijd gerekend op een glanzende toekomst.
Op loftrompetten en confettikanonnen.
Op furore.

Lena Dunham

Na mijn afstuderen zat ik dan ook handenwrijvend klaar voor mijn grote succes. Kom maar door met die confetti. Helaas was ik, luie, verwende narcist die ik ben, niet helemaal voorbereid op de weg naar dat succes toe. In de stellige overtuiging dat de wereld heel erg op mij zat te wachten, schoof ik aan bij de gestaag groeiende groep millennials in de Coffee Company. Daar bleken we als mens heus elk heel bijzonder, maar als ZZP’er helaas vrij inwisselbaar. En dus bracht ik uren en uren door met de Nu.nl/achterklap, met TED-filmpjes en met zure WhatsApp-gesprekken met lotgenoten over de humble bragging Facebook-posts van hen die het wel furore maakten. Of die beter waren in doen alsof.

En dat laatste is een complicerende factor. Iedereen is zo geraffineerd geworden in het oppoetsen van de werkelijkheid, dat het steeds lastiger wordt om te beoordelen of iemand daadwerkelijk succesvol en gelukkig is, of dat hij zomaar wat in het wilde weg Tweet, toevallig goed raad weet met een Instagram-filter, of zich weliswaar aanmeldt voor ieder Facebook-event, maar in werkelijkheid thuis oude seizoenen Boer Zoekt Vrouw zit weg te BonBonBloc-en.

De grens tussen fictie en non-fictie is vaag. Enerzijds steken we elkaar de ogen uit met gefictionaliseerde online versies van onszelf, anderzijds worden we zelf constant gemindfuckt door programma’s als The Bachelor en The Hills. Hoe weet ik nog wat echt is en wat niet? Waren LC en Brody nou wel of niet een setje? En hoe relevant is dat? Wat is belangrijker, het beeld of de waarheid? Wat is het verschil tussen een trouwfoto van je ouders en een still uit een Italiaanse film? Is het één echter dan het ander? Beide beelden kunnen even eigen voelen en evenveel invloed hebben.

Sterker nog, een scène uit een tv-serie kan veel meer invloed hebben dan een jarenlange opvoedstrategie. Mijn moeder heeft mijn hele jeugd lang een strikt frisdrankbeleid gevoerd, waarbij alles met koolzuur op weekendrantsoen was gesteld. Toch trok ik op school stiekem blikjes Cola Light uit de automaat – rebel die ik was. Dat vond ik lekker, maar het was ook een imagodingetje.

Totdat ik zag hoe nota bene Tori Spelling in een late aflevering van Beverly Hills 90210 met een verbeten blik een handvol pijnstillers slikte. Ik zie haar nog zo zitten aan de ontwerptafel van het modehuis dat haar een paar afleveringen later zou ontslaan wegens plagiaat. Ze spoelde de pillen weg met een slok uit een waterflesje dat nonchalant bij haar op tafel stond.

Donna Martin

Het zag er zo glamorous uit, met die pillen en die tekentafel, dat ik het flesje water terstond als accessoire omarmde. En dat was in het Overijssel van eind jaren ’90 heel exotisch, want betalen voor water was belachelijk. Water dronk je uit de kraan. Of hooguit uit een gerecycled sinasflesje, waar ondanks veelvuldig omspoelen toch altijd een vage zweem sinaasappelsmaak in bleef hangen. Een flesje Spa Blauw was grotesk. Na de zomervakantie maakte ik het nog bonter, door een flesje Evian van een vakantie in Frankrijk mee te nemen. Dat vond ik zelf zo kosmopolitisch dat ik er net zolang mee bleef rondlopen tot het etiket verpulverd en de geur uit het flesje niet langer te harden was.

Als kind van mijn generatie groeide ik op met televisie. En dus waren mijn rolmodellen tv-sterren en was ik jarenlang geïnfecteerd met het Carrie-virus. Fucking Carrie Bradshaw, de vrouw die met haar onrealistische levensstijl een hele generatie jonge vrouwen heeft genaaid. Wij groeiden op in de overtuiging dat een wekelijkse column in een onbeduidende krant gelijkstond aan een levensstijl van martini’s met olijven, een kast vol dure schoenen en lunches buiten de deur.

Maar inmiddels zijn we 10 jaar verder en is de aap uit de mouw gekomen in de verschijning van Lena Dunham. Van haar leren wij dat Sex and the City is ingehaald door de werkelijkheid, lees: het internet + een ingestorte economie. Dat een column nu een blog heet en onbetaald is. Dat voor creatief werk überhaupt nauwelijks nog wordt betaald (tenzij je Lena Dunham heet). Girls leert ons dat we met onze artistieke ambities zijn veroordeeld tot bijbaantjes en huisgenoten. Dat cellulitis wel bestaat. En dat je furore niet krijgt, maar zelf moet maken.

Gelukkig is het nooit te laat voor furore. Voor loftrompetten en confettikanonnen. Dat weet ik omdat ik het heb gegoogeld. Google gaf mij onder meer de Huffington Post’s 7 Reasons Not To Stress About Being A Late Bloomer en zelfs een Buzzfeed-lijstje getiteld 19 Late-Blooming Artists Who Prove It’s Never Too Late. Ik zal de links doorsturen naar al mijn generatiegenoten in de Coffee Company. Laatbloeien is het nieuwe vroegrijp.
Of, zoals mijn moeder dan zei: vroeg rijp, vroeg rot.  
Beelddragers in de SSBA Salon

Seminar Content Marketing van The Post/Bind Academie (podcast)

Tijdens het Seminar Content Marketing presenteerde Carlijn Postma haar nieuwe boek Content Marketing in 60 minuten. Carlijn is de oprichter en eigenaar van Bind Academie en contentmarketingbureau The Post. Ze had Robert Rose uitgenodigd om te komen spreken. Robert is contentmarketingstrateeg bij het Amerikaanse Content Marketing Institute. Hij bracht de wereld van contentmarketing tot leven met veel humor en sprekende voorbeelden. Ik sloot het seminar af met een stand-up column over virtuele bubbels, een Doritos-verslaving en spaghetti tegen de muur.

Beluister hier de podcast:

Schermafbeelding 2014-09-20 om 12.40.58

Seminar Content Marketing van The Post/Bind Academie (podcast)

Week van de Openbare Ruimte 2013 – themadag Ontwerp & Inrichting


 

Een hoornen bril en een YouTube-tutorial

We leven in roerige tijden. Het geld is op, projecten liggen stil, dorpen lopen leeg en de stad warmt op. Als klap op de vuurpijl hebben we van de afgelopen decennia een enorme regeldruk en een behoorlijk aantal best wel lelijke straten geërfd. O jee, wat nou?  Ik begin met het laatste punt: lelijke straten. Sommige straten zijn gezellig. Die leven en bruisen en daar wil je zijn en blijven. Andere straten hebben dat helemaal niet. Die zijn kil en ongezellig en daar wil je zo snel mogelijk weg. Waar dat verschil in zit, dat is vaak niet helemaal duidelijk; ‘het is gewoon een gevoel.’
 
Met dat argument nam Marc Verheijen geen genoegen. Hij streeft naar stadsstraten waarin verschillende functies en verschillende elementen samenkomen. Dat noemen we dan een integrale stadsstraat. Die term roept bij mij gelijk beelden op van de straten in India, waar mensen eten, lopen, slapen, poepen en werken op straat, gewoon tussen de langsrazende bussen, riksja’s en koeien. Da’s pas integraal. Klopt, zegt Marc daarop, maar da’s niet helemaal waarnaar ik op zoek ben. Hij zegt: kijk naar wat een straat eigen maakt en neem dat als uitgangspunt.
 
De term 'integrale stadsstraat' roept bij mij gelijk beelden op van de straten in India, waar mensen eten, lopen, slapen, poepen en werken op straat, gewoon tussen de langsrazende bussen, riksja’s en koeien.

 
Hij formuleerde acht elementen van functional ambiance en stelde een methode op om een straat te kunnen ‘scoren’. Hierbij kun je denken aan bijvoorbeeld de mogelijkheid om kriskras en blind van de ene naar de andere kant van de straat te lopen. Of aan de mate waarin het verkeer stroomt. Of hoe de activiteiten in een gebouw bij de straat worden betrokken.
 
Ik kijk even naar mijn eigen straat. De Amsterdamse Van Woustraat is een hartstikke leuke straat en ik woon er met veel plezier, maar het is wel een zootje. Auto’s, trams, taxi’s en scooters vechten om ruimte en de honderden fietsers proberen niet beklemd te raken tussen de rijen geparkeerde auto’s en de rest van het verkeer, terwijl ze om de zoveel meter een stuk de trambaan op moeten om uit te wijken voor lossende vrachtwagens. Levensgevaarlijk, maar het stroomt wel – een van de elementen – en er is een behoorlijke mate van verwevenheid, ook een element.
 
Blind oversteken is eigenlijk niet verantwoord, maar wel de enige manier. Je moet op een gegeven moment maar gewoon een kruisje slaan, ogen dicht en gaan, anders kom je er nooit. YOLO, zullen we maar zeggen.

 
Kriskras oversteken dan. Blind oversteken is eigenlijk niet verantwoord, maar wel de enige manier om de overkant te bereiken. Je moet op een gegeven moment maar gewoon een kruisje slaan, ogen dicht en gaan, anders kom je er nooit. YOLO, zullen we maar zeggen. Als ik dan nog kijk naar welk element de meest symbolische waarde heeft voor de Van Wou, nog een element, dan kom ik ondanks alle conceptuele spaghettibarren en stadskantines toch uit op het STOP DIRECT GELD-bord van de winkel onder mijn huis, waar je goud, oude fietsen en potsierlijke beeldhouwwerken in kunt ruilen voor keiharde pegels. Het is een straat in ontwikkeling.
 
Wat mijn straat ook wel kan gebruiken, is een beetje groen. Een paar mooie geveltuinen of bomen in de straat zouden een heel verschil kunnen maken. Ja, gevelgroen! roepen Hans van Ammers en Ton Verhoeven dan in koor. Weg met het hitte-eiland, leve het vestigingsklimaat!
 
Even over dat hitte-eiland. In de stad is het altijd warmer dan daarbuiten, door veel tegels en weinig groen, daar komt het op neer. Ik vroeg me af: waarom is dat erg? Het komt toch niet zo vreselijk vaak voor dat het in Nederland zo warm is dat het in de stad niet meer uit te houden is? Hoe vaak gebeurt dat nou? Want ja, oudjes leggen massaal het loodje als het kwik boven de dertig graden stijgt en zulke temperaturen worden algemeen als onprettig ervaren. Tuurlijk, 35 graden in de stad is niet te harden, dan wil je alleen maar zwemmen. Maar daar heb je toch stadsstranden voor? En witbier? Want over hoeveel dagen hebben we het nou, op jaarbasis? Tien? Dan heb je het over een mooie zomer.
 
 Tuurlijk, 35 graden in de stad is niet te harden, dan wil je alleen maar zwemmen. Maar daar heb je toch stadsstranden voor? En witbier?

 
Ik vind dit eerlijk gezegd een beetje de zomer-equivalent van het weeralarm bij een forse hagelbui. Kom op jongens, de rest van de wereld ziet ons aankomen. Mijn zus woonde een paar jaar in Australië – over een hitte-eiland gesproken. Toen ik haar opzocht was het een week lang 42 graden. Dat was pas warm. Zodra er een windje opstak was het alsof er iemand met een föhn in je gezicht stond te blazen. Haar huis had geen airco en de logeerkamer geen ventilator, dus sliep ik met bakken ijs naast mijn bed om de lucht wat te koelen. Toch kan ik me niet herinneren dat ik dat echt heel onprettig vond. Of dat er sprake was van acute seniorensterfte. Dus laten we ons niet aanstellen met die anderhalve zomerdag van ons.
 
Los daarvan lokt het wel mooie initiatieven uit. Daktuinen en gevelgroen en plantsoenen en bomenrijen. En dat is ook de point, zeggen Ton en Hans. Want hitte wordt nu inderdaad nog niet als een enorm probleem ervaren, maar de aarde warmt nou eenmaal op. Iets met voorkomen en genezen. Bovendien draait het uiteindelijk allemaal om een prettig leefklimaat en groen is niet meer alleen maar mooi, maar dus ook heel functioneel.
 
  Als ze het zelf doen, doe je gelijk iets met burgerparticipatie, dat bekt ook heel lekker, én loop je niet het risico dat je 100.000 euro tegen een groene gevel aansmijt en dat de helft van de beplanting dan niet wintervast blijkt te zijn.

 
Krijg bedrijven en bewoners dus zo ver dat ze zélf gaan planten, dan zitten zij er mooi bij en kun jij koketteren met een klimaatbestendige stad. Bovendien, als ze het zelf doen, doe je gelijk iets met burgerparticipatie, dat bekt ook heel lekker, én loop je niet het risico dat je 100.000 euro tegen een groene gevel aansmijt en dat de helft van de beplanting dan niet wintervast blijkt te zijn. Waar gebeurd.
 
In Leiden hebben ze burgerparticipatie naar een hoger plan getild. Daar stonden een paar kritische burgers een shaggie te draaien na een presentatie van de gemeentelijke plannen voor het Singelpark en dachten: dat moet beter kunnen. Waarom genoegen nemen met  een uitgerolde grasmat en wat hondenpoep, als je ook kunt gaan voor het langste, mooiste en spannendste park van Nederland?
 
Waarom genoegen nemen met  een uitgerolde grasmat en wat hondenpoep, als je ook kunt gaan voor het langste, mooiste en spannendste park van Nederland?
Mensen opgetrommeld, wedstrijd uitgeschreven, lang verhaal kort –een enorm enthousiasme, doorzettingsvermogen, stijfpoterij, een hele grote berg eigen expertise, creatief boekhouden en alternatieve financieringsmethodes, constructieve gesprekken met woonbooteigenaren en andere potentiële dwarsliggers, en altijd alleen maar genoegen nemen met het beste van het beste en gaan voor cum laude. Zo hebben ze eigenhandig gezorgd voor dusdanig breed draagvlak dat de gemeente er onmogelijk nog omheen kan. Het Singelpark als polder-High Line. Zo doe je dat.
 
Het Singelpark als polder-High Line. Zo doe je dat.

 
De gemeente moet de burgers serieus nemen. Niet bang zijn voor burgers en niet op ze neerkijken. Want een gemeente kan wel zeggen dat de burgers ingewikkelde beleidsstukken niet begrijpen, maar onder de burgers zijn ook landschapsarchitecten en boomjuristen en verkeerskundigen en stedenbouwkundigen. Zelfs ambtenaren zijn burgers (echt!). Als ze het niet begrijpen, trekken ze vanzelf wel aan de bel. Met een hoornen bril en een YouTube-tutorial kom je tegenwoordig een heel eind. En met een beetje mazzel, gaan ze het nog zelf beheren ook.
 
Dat zou fijn zijn, zegt Hanneke Schreuders. Want beheer is misschien niet sexy, maar dit is wel de tijd voor meer aandacht voor beheer. Er is geen geld meer voor megalomane, nieuwe projecten, dus er is meer focus op beheer. We moeten het doen met wat we hebben, dus wat er ligt, moet er goed uit blijven zien. En dus is het juist nu tijd om beheer uit de schaduw van ontwikkeling te laten stappen. Ook al is dan geen extra geld voor beheer, een beetje ambtenaar heeft zo zijn methodes en als er geen cash is, dan zorg je gewoon voor ‘procesgeld’. Dat is geld in natura, vaak in de vorm van een man met een heel grote sleutelbos, een papierprikker en een snoeischaar.
 
Dan koop ik een mooie, nieuwe jurk en na een tijdje gaat er eens een knoop af en een naad los een komt er een vlek in en dan ben ik te zûnig om hem te laten stomen en te lui om hem te repareren en dus heb ik een mooie jurk maar zie ik er nog steeds uit als een slons.

 
Volgens Hanneke gebeurt het nog te vaak dat er met veel bombarie een nieuw plein wordt ontworpen, aangelegd en geopend, maar dat er na anderhalf jaar geen budget meer is om het fatsoenlijk te onderhouden en het langzaam maar zeker verpauperd. Een beetje zoals ik dat vaak heb met kleding. Dan koop ik een mooie, nieuwe jurk en na een tijdje gaat er eens een knoop af en een naad los een komt er een vlek in en dan ben ik te zûnig om hem te laten stomen en te lui om hem te repareren en dus heb ik een mooie jurk maar zie ik er nog steeds uit als een slons. Dat is wat je noemt zonde van het geld.
 
Ook zonde van het geld is leegstand. Er waren ooit plannen voor een project, maar het geld is op en de boel ligt stil. Maar leegstand is achteruitgang en daarom gaan we niet zitten wachten tot er financiers gevonden zijn, maar nemen we een pauzelandschap. Een tijdelijke bestemming om leegstand te voorkomen. Tijdelijk is het nieuwe permanent.
 
In Amsterdam zijn in de oude redactiekantoren van Trouw, de Volkskrant en het Parool zijn bijvoorbeeld restaurants en clubs gevestigd. Allemaal tijdelijk, maar super populair. In Parijs gaan ze massaal aan de buurtuinen. Dat kan een plek zijn waar de buurt daadwerkelijk een tuin aanlegt, maar je mag er net zo goed Marxistische bijeenkomsten organiseren, vertelde Peter Visschedijk. Volgens mij noemde je dat vroeger gewoon kraken, toch?
 
 Een buurttuin kan een plek zijn waar de buurt daadwerkelijk een tuin aanlegt, maar je mag er net zo goed Marxistische bijeenkomsten organiseren. Volgens mij noemde je dat vroeger gewoon kraken, toch?

 
Als je het zo bekijkt is een antikraakwoning eigenlijk ook een pauzelandschap. Een vriend van mij woont antikraak in een schitterend oud hotel, met een spectaculair trappenhuis en prachtig barok behang en overal hoogpolig tapijt, recht tegenover Artis. Ik zal hem eens vertellen dat hij in een pauzelandschap woont, dat klinkt wel lekker contemporain op de borrelvloer. Ze wonen er met zijn vieren, al een paar jaar. Lekker, zo’n lange pauze. Iedereen blij, want als we iets niet willen dan is het leegstand. Zo’n wijk vol dichtgetimmerde ramen en met winkelwagentjes in de tuin. Verlaten, op hier en daar nog een tokkiefamilie en een viezig kattenvrouwtje na.
 
Als we iets niet willen dan is het leegstand. Zo’n wijk vol dichtgetimmerde ramen en met winkelwagentjes in de tuin. Verlaten, op hier en daar nog een tokkiefamilie en een viezig kattenvrouwtje na.

 
Maar wat als je gemeente leegloopt? Hoe zorg je ervoor dat je ondanks krimpende bewonersaantallen toch een aantrekkelijke gemeente blijft? Nou, zegt Ulrike van Weis ten Elsen, door op zoek te gaan naar je identiteit en daar je visie op te baseren. Zoek wat jouw uniek of aantrekkelijk maakt en focus daarop. Zij noemde het voorbeeld van een Duits dorp dat met lede ogen aanzag hoe de boel leegliep. Tot men elkaar op een liebe dag aankeek en zei: maar wacht eens even, wij zijn het geboortedorp van Maarten Luther. Dat is toch ook wat waard? Inmiddels ligt de focus volledig daarop, met een historische route langs geboortehuis en klooster en kerk, razend interessant voor toeristen, heerlijke plek om te wonen.
 
Nu hebben we natuurlijk niet allemaal een religieus reformator om als boegbeeld te nemen, maar iedereen heeft wel iets. Licht het uit, overdrijf het een beetje, en hop, je staat als aantrekkelijke gemeente op de kaart. Zo simpel kan het zijn. Want het belangrijkste dat ik vandaag leerde, is dat alles kan. Echt.
 
Deze column is ook te vinden op de website van de Week van de Openbare Ruimte.
Week van de Openbare Ruimte 2013 – themadag Ontwerp & Inrichting

Inspiratiedag Duurzaam Parkeren 2012

Duurzaam parkeren en andere dromen

Ik wil graag beginnen door mijn verbazing uit te spreken. Voordat ik hier kwam had ik een  bepaald beeld bij onze parkeerproblematiek. Maar vandaag kwam ik erachter dat mijn hele perceptie van het fenomeen ‘Parkeerprobleem’ totaal verkeerd was. Ik dacht dat de automobilist een probleem had. Ik dacht dat het probleem was dat je nergens kan parkeren. Als inwoner van Amsterdam is dat namelijk het enige wat je hoort over parkeren. Er is nergens plek, ik krijg geen vergunning, het is te vol, te duur, te onbereikbaar. Buiten kantooruren zie je niets anders dan langzaam door de buurt circulerende auto’s. Young Urban Professionals met een lege maag, een hoofd vol werk en jengelend kind op de achterbank dat nog net voor sluitingstijd uit de crèche kon worden getrokken en nu verwijtende blikken in de achteruitkijkspiegel werpt. En maar rondjes rijden in de ijle hoop op in godsnaam een plekje, want heb ik hier nou zeven jaar voor op een wachtlijst gestaan, om uiteindelijk ten einde raad maar wéér buiten de Ring te parkeren en met de metro naar huis te gaan. En de volgende ochtend weer met de metro naar de auto. Ik dacht dat dát het probleem was.
Exploitanten zag ik altijd als de grote boeman. Als de exploitant, zeg maar. Een hufter in een slechtzittend pak.
Exploitanten zag ik altijd als de grote boeman. Als de exploitant, zeg maar. De uitbuiter, die gemeen is en alleen maar uit op geldelijk gewin. Iemand die openbare ruimte afpakt en er een lelijk gebouw opzet waar je tegen woekertarieven een uurtje mag staan. Een hufter in een slechtzittend pak. Maar de realiteit – de actualiteit – is anders. De actualiteit heeft de hufter ingehaald. Hij zit met rekeningen bijkans net zo torenhoog als de parkeergarages waar hij ooit met dollartekens in de ogen aan begon, maar waar allang geen hond meer wil staan, waardoor hij met diezelfde handen waar hij ooit zo verlekkerd in wreef nu vooral in zijn almaar dunner wordende haar zit.
Hij zit met rekeningen bijkans net zo torenhoog als de parkeergarages waar hij ooit met dollartekens in de ogen aan begon, waardoor hij met diezelfde handen waar hij ooit zo verlekkerd in wreef nu vooral in zijn almaar dunner wordende haar zit.
De exploitant heeft een probleem. Of nee. De exploitant heeft een uitdaging. Een uitdaging om de capaciteit zo optimaal mogelijk te benutten. Om de ruimte op andere manieren in te vullen, om samen te werken met winkels, bedrijven en bewoners. Maar ook de uitdaging om te verduurzamen. Om de kosten te drukken en de wereld te sparen. Met ventilatiealternatieven en LED-verlichting. Maar ook de gemeente heeft een uitdaging. Want die hebben ook nog eens te kampen met peperdure parkeerautomaten en stroperige en kostbare administratieve processen.
Betaling gaat via het kenteken, een stadspas, telefonisch, of middels een geel, genummerd label dat aan het oor van de automobilist wordt bevestigd.
Marc Witbreuk en Willem de Haan daarentegen, die hebben geen uitdaging, maar een droom. Zij dromen van een wereld waarin het parkeren maximaal duurzaam geregeld is. Lief he? En om die droom te kunnen realiseren, zeggen zij, is het toverwoord: camera’s.  Sterker nog: een cordon van camera’s. Hang de hele stad vol met camera’s en iedereen die het waagt om op vier wielen de stad binnen te rijden, gaat hoe dan ook lappen, of hij nou stilstaat of niet. Betaling gaat via het kenteken, een stadspas, telefonisch, of middels een geel, genummerd label dat aan het oor van de automobilist wordt bevestigd. Mij klinkt dit cordon sanitaire wat big brotheresque in de oren, als een ambtelijke droom die in een Orwelliaanse nachtmerrie dreigt uit te monden. Maar dat mag je niet zeggen, want als je een Bonuskaart hebt mag je ook niet zeuren over videobewaking die al je bewegingen registreert.  Als vegetariër word ik vaker blootgesteld aan drogredenen van dit kaliber, want dan probeert ook iedereen je steevast op een inconsequentie te betrappen. ‘Eet je dan wel kwarktaart, want daar zit gelatine in en die is gemaakt van koeienbotten’, roepen ze dan, alsof dat een reden is om dan meteen alles maar overboord te gooien en je weer een leven lang aan het consumeren van plofkippen te committeren.
Mij klinkt dit cordon sanitaire wat big brotheresque in de oren, als een ambtelijke droom die in een Orwelliaanse nachtmerrie dreigt uit te monden.
Maar goed, misschien ben ik wel heel ouderwets en tuttig en juist helemaal niet duurzaam. En dat is ongeveer het ergste wat je tegenwoordig kunt zijn. Niet duurzaam. Het zal je gezegd worden. Camera’s dus, roepen zij. En: weg met de parkeerautomaten. Als ze er niet zijn, hoef je ze ook niet te kraken, te zoeken of te begrijpen. Dat laatste – dat begrijpen – is zeker een goed punt. Deze week nog moest ik bij thuiskomst na een rondje hardlopen een verwilderd Duits echtpaar uitleggen hoe de parkeerautomaat in mijn straat werkte. Dat was een complexe en tijdrovende klus, met allerlei keuzemenu’s, niet geaccepteerde pinpassen, ontbrekende chipknips en op en neer lopen naar de auto om het kenteken in te kunnen voeren. Mijn Stein Kohle Deutsch hielp ook niet, moet ik toegeven. Maar behalve tijdrovend was het vooral nogal kostbaar voor het stel, dat mij met een mengeling van ongeloof en wantrouwen aankeek toen ze für zwei Stunden 10 euro af moesten tikken. Ik kon alleen maar meelevend knikken. Ich weie es. Scheiße.
Je creëert een one-size-fits-all-situatie en one size fits all betekent meestal one size doesn’t really fit anyone.
Maar je moet blijven dromen, dat vindt ook Jitze Rinsma. Vergeet conventies, vergeet kengetallen, vergeet de norm. Je spant het paard achter de wagen en loopt altijd achter de feiten aan. De normen zijn een indicatie en dus per definitie niet toegespitst op specifieke situaties. Je creëert een one size fits all situatie en one size fits all betekent meestal one size doesn’t really fit anyone. Een norm maakt star waar behoefte is aan flexibiliteit. Jitze sprak daarbij over ‘buiten de kaders denken’. Out of the box. Dat is nogal wat om te vragen aan parkeerprofessionals. Parkeren moet immers juist altijd binnen de kaders, anders wordt je beboet. Dat principe kon wel eens dieper ingeworteld zitten dan tot nu toe werd vermoed.
Dan maak je een label met een klinkend logo met veel groene kleuren en eventueel een reclamecampagne waarbij iemand in de parkeergarage uit de betaalautomaat springt en heel hard Duurzaam! roept.
Dus misschien toch een soort norm introduceren. Maar dan geen parkeernorm, maar een duurzaamheidsnorm. Om het beter in kaart te kunnen brengen, pleit Edwin van Eeckeren. Om te voorkomen dat je dag in dag uit met mensen in discussie moet over wat duurzaamheid nou precies is. Zodat je eenvoudig kunnen meten en dus weten of een bedrijf duurzaam bezig is. Met andere woorden: dan ga je certificeren. Dan maak je een label met een klinkend logo met veel groene kleuren en eventueel een reclamecampagne waarbij iemand in de parkeergarage uit de betaalautomaat springt en heel hard 'Duurzaam!' roept. Certificeren. Met een keurmerk. Dat kan een goede zaak zijn. Het kan window dressing voorkomen, door malafide bedrijven die net doen alsof ze heel duurzaam zijn maar stiekem slaven drijven en tonnen chemisch afval in verlaten slootjes dumpen. Dat kan heel lucratief zijn. Duurzaamheid is booming en niet iedereen heeft zin om veel verder te kijken dan de etalage. Ik zie een groene gevel en een windmolen op het dak, dus dat zal wel goed zijn. Weet ik veel wat er in de coulissen aan uitbuiting, uitstoot, uitputting en overlast plaatsvindt? Welke werknemers nooit daglicht zien of hoe zuinig hier wordt geventileerd? Een keurmerk brengt dat in kaart. Dat scheelt een hoop uitzoekwerk en over het hoofd geziene ellende. Het dwingt tot ‘practice what you preach’. Een stempel erop zodat ik niet meer na hoef te denken en de verantwoordelijkheid uit handen geef. Dat vind ik wel lekker. Aan de andere kant kost een keurmerk tijd en geld en een godvergeten berg papierwerk en dreigt het zijn doel hopeloos voorbij te schieten en als paarse krokodil te eindigen als een ‘doel op zich’.
Aan de andere kant kost een keurmerk tijd en geld en een godvergeten berg papierwerk en dreigt het zijn doel hopeloos voorbij te schieten en als paarse krokodil te eindigen als een ‘doel op zich’.
Bovendien zegt een keurmerk vaak ook weer niks. Denk maar aan het ‘ik kies bewust’-logo op voedingsmiddelen, inmiddels vervangen door de nog veel verwarrendere ‘bewuste keuze’- en ‘gezondere keuze’-differentiatie. Waarbij een gezondere keuze een product uit een volgens het Voedingscentrum Den Haag gezonde productgroep uit de schijf van vijf is, en het andere juist niet, maar meer een als-je-dan-toch-wilt-snacken-neem-dan-deze-optie. Of net andersom. Of neem een puur & eerlijk product, een vrije uitloopei of het Beter Leven-keurmerk. Weet ik veel wat goed is en wat onzin? Wat betekent het als mijn karbonaadje twee sterren op de schaal van Beter Leven scoort? Was het leven van die zeug dan twee Michelinsterren of een tweesterrenhotel? Ik durf het bijna niet voor te stellen maar is het misschien tijd voor een keurmerk dat keurmerken keurt?
Wat betekent het als mijn karbonaadje twee sterren op de schaal van Beter Leven scoort? Was het leven van die zeug dan twee Michelinsterren of een tweesterrenhotel?
Zoals een keurmerk geen doel moet zijn maar een middel, geldt dat ook voor parkeren an sich. ‘Hou toch op over dat parkeren’, zegt Ineke Spapé. ‘Het draait om de stad, niet om het parkeren. Mensen komen niet naar de stad komen om te parkeren. Dat is een mythe.’ En zo ontrafelde zij vandaag een aantal mythes rondom parkeren. Zoals ook: Automobilisten geven meer geld uit dan gebruikers van andere vervoerswijzen. Quatsch, zo blijkt. Ze geven wellicht wat meer uit per bezoek en zijn eerder geneigd tot impulsaankopen van het kaliber antiek dressoir, maar op jaar- of zelfs weekbasis gaat die vlieger niet op. Net als – mijn favoriet – : autovrije zones doen de omzet afnemen. Daarover zou ik slechts willen zeggen: heren, dan kennen jullie ons nog niet. Je denkt toch niet dat wanneer argumenten als geen geld, niet nodig, niet mooi, niet mijn maat – stuk voor stuk rationeel gezien voldoende voorwaarde voor het afzien van een aankoop – wanneer al die argumenten mij niet tegen kunnen houden om veel te veel geld uit te geven aan spullen die ik niet nodig heb, dat het argument ‘maar daar kan ik niet in de straat parkeren’ mij ervan zal weerhouden om te strakke broeken, slechtzittend schoeisel, matige kwaliteit zitmeubelen en veel te dure verzamelboxen van televisieseries die ik al heb gezien te kopen? Laat me niet lachen.
Hij hoeft slechts om de zoveel uur te worden bijgetankt middels een pitstop bij de haringkar, een lauwe satékroket bij de Febo en een kleintje pils op een onder andere omstandigheden discutabel vroeg tijdstip.
  Want als de dames niet met de auto kunnen komen, dan nemen de dames hun man mee, een beproefd recept om de hele dag de handen vrij te hebben om van winkel naar winkel en door rek na rek te kunnen gaan. Gratis te parkeren op een krukje bij iedere paskamer, of met stuurse blik voor de deur van een damesmodezaak te stallen. Hij hoeft slechts om de zoveel uur te worden bijgetankt middels een pitstop bij de haringkar, een lauwe satékroket bij de Febo en een kleintje pils op een onder andere omstandigheden discutabel vroeg tijdstip. Vrouwen blijven wel winkelen. Want waar een winkel is, is een weg. Over mode gesproken: duurzaamheid, dat is pas mode. Wat duurzaamheid is voor 2012, was eerder de kernbom, zure regen, het kistkalf en de ozonlaag. Maar in feite zijn dat slechts verschillende benamingen van hetzelfde probleem. Het thema, zei Stefan van Uffelen vanmorgen, is zo oud als de wereld. Of in elk geval zo oud als de bijbel, want al in Genesis werd gesproken over rentmeesterschap. Alleen was jarenlang de opvatting: duurzaamheid, prima, maar Not Met Je Geitenwollensokken In My Bloody Backyard. En die tijd is – bijna – voorbij.
Wat duurzaamheid is voor 2012, was eerder de kernbom, zure regen, het kistkalf en de ozonlaag.
Dat komt, volgens Stefan, omdat het van een ver-van-mijn-bed-show langzamerhand een kortetermijnprobleem begint te worden. Want nadat we generaties lang systematisch onze fossiele brandstoffen achteloos door de plee hebben getrokken, begint het laatste vel in zicht te komen en dringt zich onbewust de tegeltjeswijsheid aan ons op: denk niet bij het laatste vel, wie na mij komt die redt zich wel. En dus gaan we denken: kunnen we dat laatste vel niet hergebruiken? Kunnen we niet iets doen aan de bezettingsgraad van parkeerplaatsen? Kunnen we geen ziekenhuizen en meubelboulevards met elkaar laten hokken? Kunnen we geen grasmat uitrollen en yoga doen in de avonduren?
Nadat we generaties lang systematisch onze fossiele brandstoffen achteloos door de plee hebben getrokken, dringt zich nu onbewust de tegeltjeswijsheid op: denk niet bij het laatste vel, wie na mij komt die redt zich wel.
Dat zijn mooie initiatieven, maar levert het ook wat op? Want uiteindelijk, gonsde het geregeld in de zaal, is de P van Profit altijd doorslaggevend. Wanneer duurzaam vooral duur is, is dat op termijn namelijk ook niet sustainable. Tegelijkertijd: niet sustainable produceren is op lange termijn niet meer houdbaar. Het moet geld opleveren om duurzaam te zijn en het moet duurzaam zijn om geld op te blijven leveren. En dat is het echte probleem. Of nee, de uitdaging. Om nu te kiezen voor duurzame oplossingen in plaats van het weg te geitenwollensokken en het daarmee maar in de toekomst te parkeren. Want dan wacht onze volgende generaties een heel dikke parkeerbon.  
Inspiratiedag Duurzaam Parkeren 2012

Week van de Openbare Ruimte 2013 – themadag Spelen


 

Meer dan een Facebook-account en de Harlem Shake

Vroeger had je het maar makkelijk als jeugdambtenaar. Je kocht een setje toestellen, legde ergens een speeltuin aan, plaatste hier en daar een schommel of een wipkip en schonk jezelf nog eens een kopje koffie in.
 
Tegenwoordig moet je je als ambtenaar bezighouden met burgerparticipatie, met een lege portefeuille, met Europese richtlijnen en – oh horror –  de nieuwe aanbestedingswet. En daarmee met transparantie en non-discriminatie en objectiviteit en proportionaliteit. Met richtsnoeren en klachtencommissies en een clusterverbod en een splitsingsverbod en gunningscriteria en uitsluitingsgronden en enkel- of meervoudig onderhandse procedures en met een twaalf pagina’s tellende gedragsverklaring. En dat allemaal voor een speeltoestel. Alleen dat zou al een reden zijn om te kiezen voor natuurlijk spelen.
 
Dat hangt maar op de bank en kijkt maar televisie en gamet, chat en surft zich vierkante ogen en tonnetjerond.

 
Als ouders had je het ook maar makkelijk vroeg. Je zette de kinderen om drie uur met een appel buiten de deur en om zes uur kwamen ze terug voor het eten. Kinderen hadden nog een spanningsboog en interesse voor analoge tijdsbesteding.
 
Tegenwoordig krijgen ouders hun kind niet meer naar buiten. Het is nergens meer van onder de indruk en is totaal overprikkeld. Dat hangt maar op de bank en kijkt maar televisie en gamet, chat en surft zich vierkante ogen en tonnetjerond. En dat terwijl het moet bewegen. Buitenspelen, rondrennen, voetballen, klimmen, calorieën verbranden moeten die kinderen.
 
"Maar wij hadden vroeger een zelfgemaakte bal en doelpaaltjes van een jas en een hondendrol en meer hadden wij niet nodig."

 
Dat kan wel zijn, zegt Yvonne van Sark, maar dan moet je het dus leuk voor ze maken. Je komt er niet met te zeggen: “Maar wij hadden vroeger een zelfgemaakte bal en doelpaaltjes van een jas en een hondendrol en meer hadden wij niet nodig. Dus hier is een rekstok en nu wil ik er geen woord meer over horen.”
 
Zo werkt het helaas niet. Kinderen van nu hebben namelijk iets wat er vroeger niet was en dat is welvaart. Daar kun je van vinden wat je wilt, maar die kinderen komen de iPad niet meer af voor een halfgaar potje stoepranden. Verdiep je in wat deze generatie beweegt en speel daar op in, zegt Yvonne. Zorg voor unieke ervaringen, speel hard to get. Ga niet staan smeken of ze buiten komen spelen, maar organiseer iets unieks wat ze niet willen missen. Kijk naar de aantrekkelijkheid van dat eindeloze gegame en vertaal dat naar buitenspelen.
 
Je denkt misschien dat je weet wat de jeugd beweegt omdat je ook een Facebook-account hebt en laatst met de hele afdeling de Harlem Shake hebt gedaan, maar je hebt geen idee.

 
Daar wil ik zelf wel even iets aan toevoegen: huur daar in hemelsnaam een expert voor in. Je denkt misschien dat je weet wat de jeugd beweegt omdat je ook een Facebook-account hebt en laatst met de hele afdeling de Harlem Shake hebt gedaan, maar je hebt geen idee. Dat moet je gewoon niet willen.
 

 
Vanessa Troost en Ruben Hartmann zijn zulke experts. Zij barsten van de ideeën over hoe je de interesses van de jeugd naar buitenspelen kunt vertalen. Zorg voor Sutu-muren en Sona-bogen en Fono-sets en die kinderen komen vanzelf. Zet er winkels en horeca omheen. Zorg voor reuring en sociale controle en alles blijft netjes en je hebt geen kind meer aan die kinderen.
 
Rijst natuurlijk de vraag: wie gaat dat betalen? Gemeentes hebben geen geld en moeten alleen maar bezuinigen. Maar, zeggen Vanessa en Ruben, er zijn meer manieren. Ga in gesprek met woningcorporaties, bespreek de mogelijkheden tot leasen met een leverancier. Spreek een fonds aan, zoek een sponsor; er is wel geld, je moet het alleen weten te vinden.
 
 
Het voordeel van zo’n beweegroute is dat je ook zo weer weg bent, mocht je met die praatgrage buurvrouw of roddeltante van verderop opgescheept komen te zitten.

 
Peter Post heeft daar ook een handige manier voor: verlos alle eenzame wipkippen en schommels uit hun lijden en hark het geld bijeen voor een paar écht kansrijke speelplekken. Verstop die bovendien niet in een hofje achteraf, maar leg ze aan beweegroutes en fietspaden en zorg ervoor dat mensen er een ‘hoog ontmoetingsrisico’ lopen. Als je geneigd bent een bekende tegen te komen, ga je veel sneller in je eentje naar een plek toe.
 
Het ligt er natuurlijk wel aan wie je daar tegen dreigt te komen, maar het voordeel van zo’n beweegroute is dat je ook zo weer weg bent, mocht je met die praatgrage buurvrouw of roddeltante van verderop opgescheept komen te zitten. Zorg er ook voor dat kinderen er veilig kunnen komen. Als ze veilig van A naar B kunnen, is de kans veel groter dat ze aan de bewegingsnorm voldoen. Iedereen blij.
 
Maar, zegt Esther Visser, dat is niet de taak van de overheid alleen. We moeten streven naar een situatie waarin we het normaal vinden dat ouders en buurtbewoners zelf in beweging komen en activiteiten organiseren en dat ze zich daar ook verantwoordelijk voor voelen. Zij streeft bovendien naar een integraal speelruimtebeleid. Om het niet alleen de zorg te maken van welzijn, jeugd en sport, maar ook andere partijen te enthousiasmeren.
 
Esther deed een pilot met kindvriendelijke wijken in Den Haag. Daarbij ging ze op stap met een aantal kinderen en zag door hun ogen wat er belangrijk is voor een kind. Dwars door de bosjes en van hot naar her. Kinderen houden zich niet aan wat volwassenen voor ze bedenken. Je collega’s trek je vervolgens over de streep door je ideeën in hapklare brokken te presenteren, zodat ze alleen nog maar ja hoeven te zeggen. Want daar draait het toch uiteindelijk om; draagvlak. Zoek draagvlak bij zowel bestuur als management, anders wordt het niets.
 
Stoepranden, ijsbanen, waterspeelplaatsen; veel gemeentes worden helemaal naar van dit soort radicaal riskante projecten, maar in Leeuwarden vinden ze: een gebroken nek gaat te ver, maar een gebroken arm moet kunnen.

 
In Leeuwarden zijn ze goed bezig. Daar mogen kinderen zelf speeltoestellen ontwerpen en beschilderen en werden parkeerplaatsen uit de weg geruimd om ruime te maken voor speelaanleidingen. Er is veel aandacht voor informeel spelen. Stoepranden, ijsbanen, waterspeelplaatsen; veel gemeentes worden helemaal naar van dit soort radicaal riskante projecten, maar in Leeuwarden vinden ze: een gebroken nek gaat te ver, maar een gebroken arm moet kunnen.
 
Maar ja, wie is daarvoor verantwoordelijk? Daar bogen Mark Verhijde en Maarten Bosman zich over, in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Want hartstikke leuk al die burgerinitiatieven, het neemt de overheid heel wat werk uit handen als de bewoners zelf een oude autoband aan een boom hangen, of een trampoline neerzet op een plein.
 
Maar wat nou als die tak verrot is en een kind schommelt zich een gebroken nek? Of als iemand zichzelf van de trampoline lanceert en niet op een zachte ondergrond terecht komt? Op het moment dat het op gemeentegrond staat, is de gemeente aansprakelijk. En dus worden dit soort ‘illegale speeltoestellen’ z.s.m. weggehaald.
 
Maar wat nou als die tak verrot is en een kind schommelt zich een gebroken nek? Of als iemand zichzelf van de trampoline lanceert en niet op een zachte ondergrond terecht komt?

 
Zo wordt iedere spontane burgerparticipatie natuurlijk onmiddellijk doodgeslagen. Terwijl, zo vertelden Mark en Maarten, er nog nooit een claim is geweest na een ongeluk bij een burgerinitiatief. Never! Lieve gemeente, lijdt u soms het meest het lijden dat u vreest? De vraag is of het gebrek aan claims komt doordat alle burgerinitiatief door de gemeente wordt geaborteerd voordat er brokken van komen, of doordat mensen gewoon niet zo geneigd zijn om de gemeente aan te klagen na ongelukken op particuliere spullen.
 
In alle gevallen zegt Jaap Vertroost: fuck it. Rek de regels op waar het kan, maak je sterk voor bestuurlijke ongehoorzaamheid. Als gemeente moet je lef hebben. Durf risico te nemen. Geef je ambtenaren rugdekking als ze de burgers hun gang laten gaan. Liever een keer voor de rechter dan een apathische gemeente waarin niets mag.
 
In Scheveningen, pardon, op Scheveningen, krijgt een kind  €130,- boete als het van een pier in het water springt.

 
Amen, zegt Jan Ooms daarop. Spelen is gezond, zegt hij, maar om het gezond te laten zijn, heb je risico nodig. Een kind moet risico lopen om zijn ‘persoonlijk risicomanagement’ te kunnen ontwikkelen. De samenleving als geheel is nu ongelooflijk risicomijdend. Theo van Daalhoff doet er nog een schepje bovenop. Bij hem in Scheveningen, pardon, op Scheveningen, krijgt een kind € 130,- boete als het van een pier in het water springt. Daar word je toch niet goed van. Jan Ooms zegt zelfs: een kind zijn risico’s onthouden, dat is kindermishandeling.
 
Kinderen hebben recht op een verwonding. Tand door de lip, gat in het hoofd, steentjes in de knie, het hoort erbij. Wie geen littekens op zijn knieën heeft, heeft geen jeugd gehad. Wij speelden vroeger nog wel eens het levensgevaarlijke indoorspelletje ‘op een matras van de zoldertrap’, waarmee je behoorlijke snelheden kon behalen en landde in een kussen tegen de muur. We hebben het allemaal overleefd.
 
 Wij speelden vroeger nog wel eens het levensgevaarlijke indoorspelletje ‘op een matras van de zoldertrap’.

 
Ik ben redelijk ongeschonden uit mijn jeugd gekomen, maar onder een paar incidenten kom je niet uit. Van het klimrek gevallen, tegen de rekstok aangerend, verscheidene tanden door de lip, bulten op mijn hoofd, sturen van de fietsen in elkaar, in de sloot gevallen, enkel verstuikt, van de trap gevallen, gesneden, gebrand, vinger tussen de deur, hand tegen het strijkbout, you name it. En moet je me nu zien! Hier en daar een litteken en een fobie voor strijkijzers, maar verder niks aan overgehouden. Waarmee ik maar wil zeggen: een kind kan wel wat hebben. Allemaal kraakbeen.
 
Maar voordat de gemeente nu de boeman is, moet ik even de volgende nuance aanbrengen. Het kan de gemeente namelijk óók niets schelen als een kind zijn been breekt of een gat in zijn hoofd valt. Haar zegen heb je. Ze wil er alleen niet aansprakelijk voor zijn.
 
Het kan de gemeente namelijk óók niets schelen als een kind zijn been breekt of een gat in zijn hoofd valt. Ze wil er alleen niet aansprakelijk voor zijn.
Toen ik vijf was, verhuisden wij naar een vredig dorpje aan de IJssel. Daar werd op dat moment een nieuwbouwwijk gebouwd en wij waren een van de eerste bewoners. Er was voornamelijk zand en modder. Overdag werd er gebouwd, ’s avonds was het verlaten en konden wij op avontuur met de kinderen van de overige vinexpioniers.
 
Dat was fantastisch tot de keer dat ik een keer over een stuk fundering balanceerde, mijn evenwicht verloor en in een modderpoel belandde. Dit bleek geen modder maar drijfzand en als het niet aan mijn heldhaftige buurjongen van elf had gelegen, had dit robbertje natuurlijk spelen wel eens een nasty staartje kunnen krijgen. Vraag is: aan wie had dat dan gelegen? Is het mijn eigen stomme schuld of had de gemeente hier iets tegen moeten ondernemen? Ik ben helemaal voor eigen verantwoordelijkheid, maar de gemeente is aansprakelijk voor de openbare ruimte.
 
Het boerenleven is wat harder, daar legt nog wel eens iemand het loodje in de gierput en rijden jongetjes van twaalf op een trekker van vijf ton.

 
Ik heb wel het gevoel dat dat ook wel een beetje stadssentimenten zijn. Het boerenleven is wat harder, daar legt nog wel eens iemand het loodje in de gierput, wordt er nog wel eens iemand door een doorgedraaide stier op de hoorns genomen en rijden jongetjes van twaalf op een trekker van vijf ton. Dan zeur je niet over aansprakelijkheid voor een valpartij van een klimrek of een afgebroken schommel. Maar ja, steeds meer mensen wonen in de stad.
 
Ik hoorde vandaag heel duidelijk twee geluiden. Er is een groep die zegt: faciliteren. Richt sportieve ontmoetingsplaatsen in, maak mooie, grote speelplaatsen met goede toestellen en een toilet voor de ouders. Pak het groots aan en maak er iets moois van. Aan de andere kant heb je de groep die zegt: laat lekker gaan. Doe geen moeite met ingewikkelde plannen en dure voorzieningen. Laat de buurten zelf maar wat verzinnen en laat die kinderen lekker aanklooien. Terug naar de boomstam over de sloot, terug naar de berg zand, terug naar de kikkervis.
 
Terug naar de boomstam over de sloot, terug naar de berg zand, terug naar de kikkervis.

 
En dat klopt helemaal met het verhaal van Yvonne van Sark. Enerzijds zijn de kinderen van nu de iPad-generatie, die alleen nog maar digitaal wil worden vermaakt en op haar zevende een smartphone heeft. Anderzijds willen ze juist terug naar de eenvoud. Nostalgische scrabbelen, een WiFi-vrije zone en spelen in de natuur. Maar bovenal willen ze gewoon spelen. Ze moesten eens weten hoe druk iedereen zich erom maakt. Ze moesten eens weten dat er hele congressen en beurzen of futuristische mengvormen daarvan worden georganiseerd over spelen. Ze zouden lachend hun hoofden schudden en zeggen: mensen, het is maar een spelletje.
 
Deze column is ook te vinden op de website van de Week van de Openbare Ruimte.
Week van de Openbare Ruimte 2013 – themadag Spelen

Week van de Openbare Ruimte 2013 – themadag Groen

Jouw groen, mijn groen, ons groen 

Ik heb vandaag kennisgemaakt het een heleboel verschillende soorten groen. Er is speelgroen, luchtgroen, gevelgroen, ecologisch groen, esthetisch groen, functioneel groen; het lijkt wel een Flexa kleurenstaal. Eén ding hebben al die groensoorten gemeen: ze zijn gezond en stressverlagend. Ik zou daarop willen zeggen: dat ligt er wel een beetje aan wiens groen het eigenlijk is. In mijn ogen bestaan er namelijk maar drie soorten groen: mijn groen, jouw groen en ons groen. Ze hebben elk hun eigen stressniveau.
 
‘Ons groen’ scoort het best. Dat zorgt voor een betere gezondheid, een hogere onroerendgoedwaarde, minder stress en fatsoenlijke waterberging. Je kunt ervan profiteren zonder er echt iets voor te hoeven doen of laten. Lekker met de handen op de rug een stukje kuieren door het park, daar komt geen stresshormoon aan te pas. Geen gras maaien, niet bladblazen, niet sneeuwschuiven of wieden; je hoeft er alleen maar naar te kijken en ‘in te recreëren.’
 
Lekker met de handen op de rug een stukje kuieren door het park, daar komt geen stresshormoon aan te pas.

 
Bij ‘mijn groen’ gaat het stresslevel al een tandje omhoog. Dat ben je namelijk vooral aan het onderhouden. Bladeren harken, paadjes vegen, heggen snoeien, gazon sproeien, onkruid wieden. Allemaal lichaamsbeweging, dat wel, maar spit ligt op de loer en denk aan je hart. Ik herinner me nog goed de tirades van mijn moeder over dat vermaledijde onkruid en dat je je kont niet kon keren of het was al weer terug. Wijlen mijn opa wond zich vooral verschrikkelijk op over al die rotkatten die de vogels verjoegen en de rozen naar de filistijnen hielpen. Al met al ben je vaak zo druk met eigen groen dat je geen tijd meer hebt om gewoon lekker achter het huis te zitten zonder je op te vreten over al het achterstallig werk. Leuk man, zo’n tuin.
 
De derde variant is ‘jouw groen’. Andermans groen, dat is het ergste. Kijk een willekeurige aflevering van De Rijdende Rechter en de overhangende takken vliegen je om de oren. Bomen ontnemen de buurvrouw al het licht, de rododendron hangt meters ver op buurmans terrein, in het najaar ligt de hele tuin vol dorre bladeren en in het voorjaar is het gazon bezaait met rotte appels.
Soms eindigt het ermee dat de gedupeerde buurman in het holst van de nacht met een kettingzaag over de schutting klimt, maar zo veel geluk heb je als kijker niet vaak.
Bladeren harken voor je eigen boom is al een k*tklus, maar harken voor de boom van je buurman is voor veel mensen niet te verkroppen. Vaak eindigt het ermee dat de hele stapel bladeren zo over de schutting bij de buurman in de tuin wordt gekieperd. Soms eindigt het ermee dat de gedupeerde buurman in het holst van de nacht met een kettingzaag over de schutting klimt, maar zo veel geluk heb je als kijker niet vaak. Hartaanvallen, rolberoertes, hoge bloeddruk, slapeloosheid; andermans groen is verre van gezond. Dus waarom willen we dit eigenlijk, een groenere omgeving? Nou, zegt Michelle de Roo, omdat we, ondanks hier en daar een burenruzie, uiteindelijk beter worden van een groene leefomgeving. Nog een paar jaar en het overgrote merendeel van de mensen woont in de stad en die kunnen we maar beter wat groener maken. Houd rekening met groen, vanaf de ontwerpfase. Het is beter voor de gezondheid, de luchtkwaliteit en het leefklimaat. Zoals ze in Rotterdam ervoeren: in een groene wijk maken mensen zich druk over hondenpoep in plaats van over rondvliegende kogels. Meer groen in de stad dus.
In een groene wijk maken mensen zich druk over hondenpoep in plaats van over rondvliegende kogels.
Helemaal mee eens, zeggen Jelle Hiemstra van Fons de Kuik. Alleen, bomen zijn eigenlijk helemaal niet geschikt voor in de stad. Ze hebben er geen ruimte, ze kunnen er niet goed tegen en worden ziek. Maar die bomen hebben pech; we planten ze toch. Omdat ze zo veel goede dingen doen.  Alleen moet je wel goed nadenken over welke boom je waar plant; de juiste boom op de juiste plek. Als je bijvoorbeeld meer bomen wilt om de biodiversiteit te vergroten, moet je geen platanen planten, waar daar leeft bijna niets op. Kijk naar de groeiplaats, de eigenschappen en de functie. Eigenlijk een beetje zoals met de keuze van een huisdier. Als je veel weg bent, moet je geen hond nemen. Wil je gezelschap, neem dan geen hamster, want dat is een nachtdier. Bezint, eer begint, zo simpel is het eigenlijk. Jelle en Fons hebben hiervoor een applicatie ontwikkeld, zodat je erachter kunt komen welke boom bij je past.  Ik zelf houd heel erg van iepen. In mijn woonplaats Amsterdam staan meer dan 75.000 iepen en mijn favoriete stadsgroenmoment is als die hun bloesem verliezen en de bloesem van die duizenden iepen op straat ligt en door windvlagen in grote wolken door de straten geblazen geblazen. Dat vind ik mooi, maar als je niet houdt van stofzuigen, kun je beter geen iep nemen. Trouwens, goed iepennieuws: er zijn tegenwoordig iepenziekteresistente iepen. De nieuwste modeziektes onder stadsbomen zijn de kastanjeziekte, essentaksterfte en, hou je vast, eikenprocessierups. Hier had ik eerlijk gezegd nog nooit van gehoord, maar dat is en klein, harig rupsje dat zich in een gigantische optocht door het bos verplaatst, en wiens haren een allergische reactie oproepen. OMG.
Shaggie roken, fluiten naar de vrouwtjes, niet al te hard werken, vaak bijgestaan door een handjevol Bureau Halt-jongeren en een incidentele taakstraffer.
Maar goed, los daarvan is groen dus heel belangrijk. We willen allemaal groen wonen. Het drijft de prijs van ons huis op en het draag bij aan onze gezondheid en ons geluk. Alleen, wie gaat dat onderhouden? Traditioneel was dat de plantsoenendienst. Echte mannen in bodywarmers. Bij mooi weer leunend op de schoffel, bij regen in de keet. Shaggie roken, fluiten naar de vrouwtjes, niet al te hard werken, vaak bijgestaan door een handjevol Bureau Halt-jongeren en een incidentele taakstraffer. Maar als ik Hans Pijls en Marco Hommel moet geloven, is die tijd voorbij. Tegenwoordig doet de burger het zelf. Soms omdat hij dat zelf graag wil, vaak omdat het gemeentegeld gewoon op is. De gemeente snoeit in het budget, de burger in de straat. Wil je wonen in een mooie, groene wijk, dan zal je de handen uit de mouwen moeten steken. Je doet het zelf of we halen het weg, klinkt het soms zelfs dreigend.
Een handjevol enthousiaste bakfietsmoeders dat droomt van vergeten groentesoep uit de publieke moestuin en een paar morsige mannen met linnen tasjes vol bibliotheekboeken.
Dat is natuurlijk een hartstikke tof idee, burgerparticipatie. Mensen zijn betrokken, voelen zich verantwoordelijk en verbonden met de buurt en voor je het weet is er ‘sociale cohesie’. Toch is het makkelijker gezegd dan gedaan, want zoals dat gaat met nieuwe ideeën, gaan er aan alle kanten hakken in het zand. De Burger moet namelijk ineens aan de slag, waar hij vroeger achterover kon leunen. En behalve een handjevol enthousiaste bakfietsmoeders dat droomt van vergeten groentesoep uit de publieke moestuin en een paar morsige mannen met linnen tasjes vol bibliotheekboeken heeft verder eigenlijk niemand zin in een verplicht uurtje onkruid wieden en een jaarlijks weekend bomen snoeien met de hele buurt. “Daar betalen we toch belasting voor?” Natuurlijk zijn er altijd wel mensen te vinden die zich aanmelden of opofferen, maar hoe ontwikkel je een duurzaam systeem? Hoe zorg je ervoor dat niet na twee jaar het nieuwtje ervan af is en alles neerkomt op één dame die ook al collectant, bejaardenbezoekster, wereldwinkeljuffrouw en luizenmoeder is en die uiteindelijk met haar burn-out de stekker uit het hele project trekt? Met andere woorden: hoe zorg je voor continuïteit?
Hoe voorkom je dat alles neerkomt op één dame die ook al collectant, bejaardenbezoekster, wereldwinkeljuffrouw en luizenmoeder is en die uiteindelijk met haar burn-out de stekker uit het hele project trekt?
Houd mensen enthousiast, was het antwoord. En kom desnoods met een financiële prikkel. Geef actieve burgers buurthuismuntjes of belastingvoordeel. Want hoewel de fijne, opgeruimde leefomgeving natuurlijk ‘de echte beloning’ is, houd je altijd mensen die het geen hol interesseert, of die “rugklachten” hebben, of maar blijven zeggen dat ze een heel drukke baan hebben, waarop de stoepvegende buurvrouw verbolgen uitroept dat een gezin runnen en mantelzorgen ook een heel drukke baan is, en daar gaat je sociale cohesie. Aan de andere kant zet ook een deel van de ambtenaren zich schrap. Die zien het helemaal niet zitten dat ondeskundige burgers zich met de buitenruimte gaan bemoeien. Voor je het weet knipt een of andere lolbroek obscene figuren in de gemeentelijke buxushaag, of wordt het gewoon een teringzooi.
Voor je het weet knipt een of andere lolbroek obscene figuren in de gemeentelijke buxushaag, of wordt het gewoon een teringzooi.
En natuurlijk rijst de vraag: als de burger het werk doet, wie is er dan verantwoordelijk? Als buurman Willem de eik in de straat onderhanden heeft genomen en er lazert er een tak op mijn Opel Kadett, op wie kan ik die schade dan verhalen? Wie willen we eigenlijk dat er aansprakelijk is? De gemeente wil niet opdraaien voor het amateurisme van deze burgerplantsoenwerker, maar zit de burger te wachten op aansprakelijkheid? Dekt mijn WA-verzekering mijn beunhazerij? Zo niet, dan kijk ik wel uit voordat ik me aan het onderhoud van de buurtkastanje waag. Dus hoe krijg je dan toch mensen aan de slag? Iemand opperde dat dwang een effectief middel kan zijn en dat is waar. In Zwolle werd een deel van het gebrek aan vrijwilligers tien jaar geleden al opgelost door onvrijwillig arbeidskapitaal. Middelbare scholieren gingen traditioneel in het voorlaatste jaar op buitenlandse reis, naar Rome of Parijs of op wintersport.
In Zwolle werd een deel van het gebrek aan vrijwilligers tien jaar geleden al opgelost door onvrijwillig arbeidskapitaal.
Voor de meesten vormde dit een hoogtepunt, maar er waren er altijd wel een paar stuurse zittenblijvers die het jaar ervoor al waren geweest en niet nog een keer mee mochten of wilden. De school wist wel raad met deze thuisblijvers en leverde ze zonder blikken of blozen uit aan Staatsbosbeheer, die ze een winderige voorjaarsweek lang wilgen liet knotten langs de IJssel. Ook ik ben ooit een paar dagen ten prooi gevallen aan Staatsbosbeheer. Tijdens mijn ontgroeningskamp moest ik aan de slag op de heide van Appelscha, om jonge boompjes te trekken. Tussen het trekken door probeerde ik vooral weg te blijven van de patrouillerende ouderejaars, die nooit te beroerd waren om je een stukje te laten ‘robben’ – waarbij je met je handen je enkels pakt en als een zeehond over de grond beweegt. Hierdoor roept burgerparticipatie in het openbare groen bij mij geen onverdeeld enthousiaste gevoelens op en ik snap die aarzelende burgers dus wel.  Daarom, werd gezegd, is het belangrijk dat je luister naar wat de burger zelf wil, in plaats van hem in te zetten voor je eigen belang. Ook belangrijk, zegt Henk Kuijpers, is er juist niet alleen maar op te bezuinigen, maar te erkennen dat groen niet enkel een kostenpost is. Het kan ook geld opleveren. De afgelopen jaren werd het TEEB-instrument ontwikkeld, waarmee je kunt uitrekenen wat de economische waarde van groen is, in en om de stad. En ondanks dat je het moet aanleggen en onderhouden en dat het ruimte kost, blijken de baten van stadsgroen de kosten te overstijgen. Henk Kuijpers deed een pilot een daarbij was het multipliereffect gemiddeld zelfs 1,5 tot 2. We hebben dus baat bij groen. Relatief direct, via hogere huizenprijzen en hogere omzet bij winkels en horeca, tot veel indirecter via afnemende gezondheidskosten. Want zo werkt het blijkbaar. Een mens hoeft een park maar te zien of zijn gezondheid gaat al vooruit.
Een mens hoeft een park maar te zien of zijn gezondheid gaat al vooruit.
Dat is hartstikke mooi, zegt Agnes van den Berg, maar dat komt niet door meer beweging, hoewel dat wel vaak wordt beweerd. Onderzoeksresultaten zijn niet enorm  overtuigend waar het bewegingstoename betreft.  Kinderen die in een groene omgeving wonen, spelen weliswaar meer buiten dan Jantje Betonkinderen, maar dat heeft vooral te maken met het feit dat die plekken verkeersluw zijn. Een doodlopend straatje heeft hetzelfde effect, zo niet sterker. Daar komt bij dat jongens zelfs minder intensief gaan bewegen van veel groen. Dan gaan ze hutten bouwen en insecten bestuderen in plaats van zeer intensieve potjes voetbal op de tegels.  Voor ouderen geldt wel dat ze iets meer uithuizig worden als ze in een groene omgeving wonen. Maar, zei ze, een onderzoek in Schiedam laat zien dat bejaarden ook vooral bewéren dat ze graag in het park wandelen, maar dat ze uiteindelijk vooral door straten met voortuintjes bleken te wandelen. Dat kan natuurlijk ook best groen zijn.
Bejaarden bewéren vooral dat ze graag in het park wandelen, maar bleken uiteindelijk vooral door straten met voortuintjes te wandelen.
Je gaat je afvragen waar we het dus allemaal voor doen, al dat groen aanleggen. Niet voor de bankhanger, die blijft op de bank. Kinderen en bejaarden bewegen er dus ook niet veel meer door. Maar, zegt Agnes, de crux zit hem erin dat mensen misschien niet meer bewegen, maar wel gezonder zijn. Mensen liggen nog steeds op de bank te zappen, maar zijn niet depressief. Het zijn tevreden zappers. Ze zijn minder gestresst, minder vaak en minder lang ziek en ze zijn gewoon relaxter. Focus daarop, zegt Agnes daarom, en niet op die beweging. Je kunt beter een bankje in het park zetten dan een sintelbaan aanleggen. En ook dat is goed nieuws, want daarmee komen we weer bij het grote voordeel van ‘ons groen’. Daar mag je gewoon in zitten en hoef je niet over in te zitten. Tenzij je dat zelf graag heel graag wilt, natuurlijk.  Deze column is ook te vinden op de website van de Week van de Openbare Ruimte.
Week van de Openbare Ruimte 2013 – themadag Groen

Nationaal Fietscongres 2012

Fietsen, dat is een beetje bijna heilig zijn

  Fietsen, dat is een beetje bijna heilig zijn. Fietsen, dat is vrijheid, anarchie. Dat is spookrijden, door rood rijden, bellend rijden, dronken rijden, alles mag op de fiets. Het is dus geen wonder dat de stad er mee vol zit. Bij mij in Amsterdam is Eddy Klijnens droom al werkelijkheid. Rijken dromen van een fiets. Het is een statussymbool om op de fiets naar je werk te kunnen. In Amsterdam zijn fietsers een beetje bijna heilig. Maar dat beetje bijna heiligdom gooit gelijk ook roet in de droom. Het is druk op het fietspad, zegt ook Bas Govers. Het krioelt van de fietsers in de stad. Ze staan in de file voor het stoplicht, knallen tegen elkaar op, irriteren elkaar. De een is te langzaam, de ander te breed, slingert of rijdt niet door oranje. Er is ruimte nodig. En veel ruimte ook, want zoals het er nu uitziet wordt het aantal fietsers de komende jaren alleen maar groter. Bas spreekt zelfs van een verdubbeling in sommige gebieden.
De fiets als vervoersmiddel dijt uit. Afslanken is niet de bedoeling en dus ook niet de oplossing. De fiets heeft gewoon een maatje meer nodig.
Dat komt omdat we verduurzamen, naar de stad trekken, op andere manieren gaan werken en elkaar daardoor meer gaan ontmoeten in de stad. Om nog maar te zwijgen over de benzineprijs en de dreigende beperking van de ov-jaarkaart. De fiets als vervoersmiddel dijt uit en daar moeten we iets mee. Afslanken is niet de bedoeling en dus ook niet de oplossing. De fiets heeft gewoon een maatje meer nodig. Op fietsgebied woon ik in een van de meest a-relaxte straten van het land. Fietsen door mijn straat is levensgevaarlijk, want je zit opgepakt tussen een rij geparkeerde auto’s, lossende vrachtwagens en een trambaan, waar bovendien grote hoeveelheden auto’s en taxi’s met hoge snelheid doorheen jagen. Daarbij zijn er om de vijftig meter zijstraten waar dan ook weer massa’s verkeer uitkomt én er zijn winkels dus mensen steken aldoor over om van Kruidvat naar Albert Heijn naar Coffee Company te zigzaggen. Probeer dan nog maar eens een sms te versturen of van de muziek op je iPod te genieten.  
Fietsen door mijn straat is levensgevaarlijk, want je zit opgepakt tussen een rij geparkeerde auto’s, lossende vrachtwagens en een trambaan, waar bovendien grote hoeveelheden auto’s en taxi’s met hoge snelheid overheen jagen. Probeer dan nog maar eens een sms te versturen of van de muziek op je iPod te genieten.
  En dan heb ik het nog niet eens over het stallen van die fiets. Alle lantaarnpalen en nietjes zijn volgestouwd en na een aantal ochtenden in blinde paniek door de straten te zijn gerend op zoek naar die fiets, want waar had ik hem nu weer neergezet en hij zal toch niet weg zijn, was ik het zat en heb ik in een fietsparkeerdaluur op laffe wijze een plaats geclaimd – iets waarvoor ik waarschijnlijk mijn plaats in de hemel in zal moeten leveren – door mijn wrakkige oude reservefiets met meerdere sloten aan een rekje vast te ketenen. Mijn eigen fiets zet ik dan ’s avonds weer aan die fopfiets vast. Andere mensen doen dat niet, want die hebben fatsoen. Het is niet chic, dat weet ik, maar ik ben er stiekem heel blij mee. Het is natuurlijk een kwestie van tijd totdat de buurt dit geintje doorheeft en ik op zoek moet naar een nieuwe wrakfiets om aan het hekje te ketenen, maar tot nu toe werkt het. Ik leef met de dag.
Na een aantal ochtenden in blinde paniek door de straten te zijn gerend op zoek naar die fiets, was ik het zat en heb ik in een fietsparkeerdaluur op laffe wijze een plaats geclaimd.  
De fiets heeft dus meer ruimte nodig, maar haal je die vandaan als de stad vol is en de straat smal? Als de bussen en fietsers en auto’s en scooters allemaal over elkaar heen rollen in die krappe binnenstad? Thijs van Duijn zegt daarover: Maak een keuze. Richt je op de fietsers en pest de auto’s weg. Of focus op automobilisten, dat maakt me verder niet uit, maar kies iets en blijf daarbij. Dat vindt Bas Govers ook. Volgens hem is qua ruimte de meeste winst te boeken door andere keuzes te maken in het autoverkeer. Er gaat namelijk een heleboel ruimte naar auto’s die helemaal niet in de stad hoeven te zijn en dus ook niet per se door de stad hoeven te rijden. Die kun je dus omleiden. Weg ermee, de stad uit! Hetzelfde geldt voor bussen, zoals ze in Leiden laten zien. Alle lijnen die daar niet in de stad hoeven te zijn, moeten maar een andere route nemen. Fietsers, op hun beurt, laten zich gemakkelijk om de tuin leiden, laat Bas zien. Geef ze een mooie, aantrekkelijke route en ze rijden met alle liefde een stukje om. Sterker nog, ze zullen zelf het gevoel hebben dat ze een stuk afsnijden. Time flies when you’re having fun; een aantrekkelijke route voelt gewoon korter dan een saaie. Ik fiets zelf ook altijd met een omweg naar kantoor. Ik ging het net voor de grap even google mapsen en het blijkt zelfs anderhalve kilometer om te zijn; ik ga het bijna heroverwegen.
Anders moet ik eerst een stuk door een enorme chaos vol stoplichten en fietsfiles en dan nog een paar kilometer langs een rechte, deprimerende weg, waar het voor mijn gevoel ook altijd hard waait en heel vaak regent.
  Maar op deze route fiets ik een heel stuk langs het water, het is er groen en lekker rustig en ik kom maar één stoplicht tegen. En anders moet ik eerst een stuk door een enorme chaos vol stoplichten en fietsfiles en dan nog een paar kilometer langs een rechte, deprimerende weg, waar het voor mijn gevoel ook altijd hard waait en heel vaak regent. Voor gemeentes liggen hier kansen. Afstand kun je per slot van rekening niet veranderen, maar aantrekkelijkheid wel. Folkert Piersma zit tot zijn nek in de stallingsproblemen. Hij is van ProRail en dan ben je eigenlijk sowieso altijd de gebeten hond, dus ook als het op fietsparkeren aankomt. Want als er één warzone op het gebied van fietsparkeren bestaat, dan is het de stationszone. Te weinig plek, te volle stalling, overal wrakken en weesfietsen en als je niet uitkijkt knipt de gemeente je fiets los en dumpt hem ergens kilometers buiten de stad waar je hem dan terug mag kopen, mits je hem kunt vinden tussen de duizenden identieke zwarte omafietsen. Het is een dingetje.
Als er één warzone op het gebied van fietsparkeren bestaat, dan is het de stationszone. Te weinig plek, te volle stalling, overal wrakken en weesfietsen en als je niet uitkijkt knipt de gemeente je fiets los en dumpt hem ergens kilometers buiten de stad.
En waar ligt de oplossing? In betaald stallen, in gratis plekken? Verontrustend genoeg, ligt volgend Folkert de oplossing in een complexe samenwerking tussen NS, ProRail, de gemeente en de Fietserbond. In Den Bosch gaat het goed, heb ik geleerd. Daar worden een autoparkeergarage ingeruimd als betaalde fietsenstalling en komen er daarbij nog een hele zwik gratis stallingen. Iedereen blij. Maar in Haarlem, vertelde Folkert mij, hebben ze twee fantastische fietsenstallingen. Eentje is heel mooi en betaald en eentje is heel mooi en gratis. En nou is het probleem dat iedereen in de gratis stalling gaat staan, waardoor die te vol is en de betaalde leeg staat. Dus nou moeten we die gratis stalling maar wat onaantrekkelijker gaan maken, sociaal onveilig ofzo, zodat er tenminste iemand in de betaalde stalling gaat staan. Nou, misschien ligt het aan mij, maar dat is toch de omgekeerde wereld? Dat is als aan een mooie vrouw vragen om zich een beetje toe te takelen, omdat haar lelijke vriendin anders geen vent kan krijgen. Dan gaat er toch iets mis?
Dat is als aan een mooie vrouw vragen om zich een beetje toe te takelen, omdat haar lelijke vriendin anders geen vent kan krijgen.
Misschien ben ik kortzichtig of egoïstisch, of allebei, maar weet je: ik wil gewoon niet betalen voor een fietsenstalling. Ik wil gratis staan. De overheid wil toch zo graag dat we allemaal op de fiets gaan? Dan zorg je maar dat ik ergens kan staan ook. Gratis. En een beetje dichtbij graag. Gelukkig heb ik Kees van Ommeren aan mijn zijde. Hij is mijn nieuwe goeroe, want hij zei – en ik parafraseer – dat het eigenlijk onzin is om mensen te laten betalen voor fietsparkeren. Dat je het – oké en nu parafraseer ik echt – hypocriet zou kunnen noemen om een fietser te laten betalen,  terwijl je de buspassagier helemaal ongans loopt te subsidiëren. Omdat een het de maatschappij ongeveer € 3,40 kost om iemand heen en weer met de bus te brengen, terwijl een fietsparkeerplek maximaal € 1 per dag kost. Waarom zou je mensen dan niet stimuleren om met de fiets naar het station te gaan? Bijvoorbeeld door ze gratis fatsoenlijke stalling te bieden. Maar goed, stel – en ik zeg stel he, puur hypothetisch – dat ik zou moeten betalen voor een fietsparkeerplek. Op het station. Dan wil ik dat alleen maar als het in minder dan drie minuten gepiept is en ik dicht bij het perron kan staan.
Een parkeergarage die je in en uit kunt fietsen zonder langs een chagrijnige kaartjesverkoper te hoeven die eigenlijke een band aan het plakken is en dus zuchtend overeind komt, zijn handen afveegt aan zijn broek en tergend langzaam naar je toe komt sjokken, waarop jij je goede humeur verloren en je trein gemist hebt.
Gelukkig heeft Otto van Boggelen daar een heel mooi systeem voor, een zogenaamde ‘web-based tool’, waarbij je parkeergarage in en uit kunt fietsen zonder langs een chagrijnige kaartjesverkoper te hoeven die eigenlijke een band aan het plakken is en dus zuchtend overeind komt, zijn handen afveegt aan zijn broek en tergend langzaam naar je toe komt sjokken, waarop jij je goede humeur verloren en je trein gemist hebt. Nee met Otto’s tool reken je af met je ov-chipkaart of met je vingerafdruk, bibliotheek-  of zelfs wietpas, maakt niet uit, als er maar een chip in zit. En als je het dan als gemeente helemaal op je heupen krijgt, dan neem je er ook gelijk een vol/vrijsysteem bij, zodat de fietsers niet drie keer de fietsflat op en neer hoeven op zoek naar die ene vrije plek. Dat is niet alleen handig in de zin van dat je er snel in en uit kan zonder veel gedoe met bonnetjes en rijen, maar het is ook leuk want je kunt er iets mee winnen. En dan niet zoals bij onze zuiderburen een regenponcho, maar een echte prijs, een fiets ofzo. Kijk, dan wordt het interessant. En het strookt ook met wat Thijs van Duijn vertelde: maak het aantrekkelijk, zorg voor een goed product, dan kun je mensen overtuigen. Helaas voor mij werd ik gelijk uit de droom geholpen door Otto, want in Amsterdam worden de fietsenstallingen bewaakt door ex-gokverslaafden en die wil de gemeente liever niet blootstellen aan een loterijsysteem op de werkvloer. Maar goed, dit is hypothetisch, want ik wil dus niet betalen.
In Amsterdam worden de fietsenstallingen bewaakt door ex-gokverslaafden en die wil de gemeente liever niet blootstellen aan een loterijsysteem op de werkvloer.
Al deze problemen kent Cor van der Klaauw niet. Bij hem in Groningen loopt de tent juist leeg. Ontgroening, vergrijzing, algemene krimp. Als je een keer met je ogen knippert is er alweer een voorziening weg. Mensen moeten daardoor steeds grotere afstanden afleggen naar voorzieningen als een winkel of zelfs een bushalte, laat staan een bioscoop of tennisbaan. Als je dan geen auto hebt, ben je aangewezen op steeds minder frequente bussen of dus op de fiets. En met al die krasse, goed bedeelde ouderen van tegenwoordig liggen daar dus enorme kansen voor de fiets. Geef die mensen een elektrische fiets en je hebt geen kind meer aan ze. Ook Lucas Harms loopt met deze groep weg: ze steeds fietsen vaker en grotere afstanden. Ze zijn mobiel en welvarend en fietsen veel recreatief. Het cliché van het bibberende oma’tje bij de bushalte klopt al lang niet meer. Over dat recreatief fietsen heb ik zitten peinzen. Want dat de overheid het belangrijk vindt dat ik op de fiets naar werk ga in plaats van met de auto, dat snap ik. Maar dat of ik in mijn vrije tijd een stuk ga fietsen of dat ik een taart bak, wat kan hen dat nou schelen? Waar maken ze zich druk over? Wat bleek: geld. Verrassend. Thijs van Duijn vertelde dat fietsers jaarlijks 500 miljoen uitgeven tijdens recreatieve tochten. Aha. Van de oudjes moeten we het weer hebben.
Zo’n 20 graden buiten het centrum van je blikveld ben je al zo goed als blind, dus laat staan hoeveel je ziet als je met hoge snelheid over een slechtverlicht fietspad rijdt met rechts een voetpad en links een berm, nergens markering en hier en daar een paaltje.
Dat is allemaal leuk en aardig, zegt Berry den Brinker dan. Dat je fietspaden aanlegt en mensen op elektrische fietsen zet. Dat fietsers en lopers en auto’s naast elkaar kunnen bestaan. Alleen je ziet dus geen steek. Zo’n 20 graden buiten het centrum van je blikveld ben je al zo goed als blind, dus laat staan hoeveel je ziet als je met hoge snelheid over een slechtverlicht fietspad rijdt met rechts een voetpad en links een berm, nergens markering en hier en daar een paaltje. Dat is veelal het werk van de architect. Berry liet een foto zien van het Amsterdamse Museumplein, waar een totaal onzichtbare fietspadmarkering was aangebracht in de vorm van wat Berry noemde ‘hier en daar een verdwaalde punaise’ en waar ze zodra de architect onder de zoden lag een paar ontsierende maar praktische witte lijnen over de straat hebben gekalkt. Zo is fietsen ook een beetje bijna veilig zijn. Want slechte zichtbaarheid, dat is vragen om ongelukken. En ongelukken zijn er, hebben we geleerd. Fietsen is linke soep, het aantal eenzijdige ongevallen is niet van de lucht. Helaas worden die niet geregistreerd en zijn er dus geen betrouwbare cijfers en zonder cijfers geen subsidie voor veiligheidsmaatregelen. Het is een Catch 22.
 Het aantal eenzijdige ongevallen is niet van de lucht. Helaas worden die niet geregistreerd en zijn er dus geen betrouwbare cijfers en zonder cijfers geen subsidie voor veiligheidsmaatregelen. Het is een Catch 22.
Gelukkig laat het Rijk zich van zijn beste kant zien. Zoals we net hebben gehoord is de Green Deal getekend en gaan allerlei partijen zich inzetten om het aandeel van de fiets in woon-werkverkeer te vergroten van 25% naar 30%. Onder meer door meer snelfietsroutes. Hoera, hoor ik Richard ter Avest roepen. Want die hield zijn hart omdat het ministerie dreigde de subsidies te stoppen. Maar de geldkraan gaat open en we kunnen dus los met snelfietsroutes, parkeeroplossingen en ander leuks en dat is geweldig nieuws. Want hoop doet fietsen. En dat is fijn. Want fietsen, dat is een beetje bijna heilig zijn.                
Nationaal Fietscongres 2012
© Copyright Elise Fikse - Theme by Pexeto