Week van de Openbare Ruimte 2013 – themadag Ontwerp & Inrichting
Een hoornen bril en een YouTube-tutorial
We leven in roerige tijden. Het geld is op, projecten liggen stil, dorpen lopen leeg en de stad warmt op. Als klap op de vuurpijl hebben we van de afgelopen decennia een enorme regeldruk en een behoorlijk aantal best wel lelijke straten geërfd. O jee, wat nou? Ik begin met het laatste punt: lelijke straten. Sommige straten zijn gezellig. Die leven en bruisen en daar wil je zijn en blijven. Andere straten hebben dat helemaal niet. Die zijn kil en ongezellig en daar wil je zo snel mogelijk weg. Waar dat verschil in zit, dat is vaak niet helemaal duidelijk; ‘het is gewoon een gevoel.’
Met dat argument nam Marc Verheijen geen genoegen. Hij streeft naar stadsstraten waarin verschillende functies en verschillende elementen samenkomen. Dat noemen we dan een integrale stadsstraat. Die term roept bij mij gelijk beelden op van de straten in India, waar mensen eten, lopen, slapen, poepen en werken op straat, gewoon tussen de langsrazende bussen, riksja’s en koeien. Da’s pas integraal. Klopt, zegt Marc daarop, maar da’s niet helemaal waarnaar ik op zoek ben. Hij zegt: kijk naar wat een straat eigen maakt en neem dat als uitgangspunt.
De term ‘integrale stadsstraat’ roept bij mij gelijk beelden op van de straten in India, waar mensen eten, lopen, slapen, poepen en werken op straat, gewoon tussen de langsrazende bussen, riksja’s en koeien.
Hij formuleerde acht elementen van functional ambiance en stelde een methode op om een straat te kunnen ‘scoren’. Hierbij kun je denken aan bijvoorbeeld de mogelijkheid om kriskras en blind van de ene naar de andere kant van de straat te lopen. Of aan de mate waarin het verkeer stroomt. Of hoe de activiteiten in een gebouw bij de straat worden betrokken.
Ik kijk even naar mijn eigen straat. De Amsterdamse Van Woustraat is een hartstikke leuke straat en ik woon er met veel plezier, maar het is wel een zootje. Auto’s, trams, taxi’s en scooters vechten om ruimte en de honderden fietsers proberen niet beklemd te raken tussen de rijen geparkeerde auto’s en de rest van het verkeer, terwijl ze om de zoveel meter een stuk de trambaan op moeten om uit te wijken voor lossende vrachtwagens. Levensgevaarlijk, maar het stroomt wel – een van de elementen – en er is een behoorlijke mate van verwevenheid, ook een element.
Blind oversteken is eigenlijk niet verantwoord, maar wel de enige manier. Je moet op een gegeven moment maar gewoon een kruisje slaan, ogen dicht en gaan, anders kom je er nooit. YOLO, zullen we maar zeggen.
Kriskras oversteken dan. Blind oversteken is eigenlijk niet verantwoord, maar wel de enige manier om de overkant te bereiken. Je moet op een gegeven moment maar gewoon een kruisje slaan, ogen dicht en gaan, anders kom je er nooit. YOLO, zullen we maar zeggen. Als ik dan nog kijk naar welk element de meest symbolische waarde heeft voor de Van Wou, nog een element, dan kom ik ondanks alle conceptuele spaghettibarren en stadskantines toch uit op het STOP DIRECT GELD-bord van de winkel onder mijn huis, waar je goud, oude fietsen en potsierlijke beeldhouwwerken in kunt ruilen voor keiharde pegels. Het is een straat in ontwikkeling.
Wat mijn straat ook wel kan gebruiken, is een beetje groen. Een paar mooie geveltuinen of bomen in de straat zouden een heel verschil kunnen maken. Ja, gevelgroen! roepen Hans van Ammers en Ton Verhoeven dan in koor. Weg met het hitte-eiland, leve het vestigingsklimaat!
Even over dat hitte-eiland. In de stad is het altijd warmer dan daarbuiten, door veel tegels en weinig groen, daar komt het op neer. Ik vroeg me af: waarom is dat erg? Het komt toch niet zo vreselijk vaak voor dat het in Nederland zo warm is dat het in de stad niet meer uit te houden is? Hoe vaak gebeurt dat nou? Want ja, oudjes leggen massaal het loodje als het kwik boven de dertig graden stijgt en zulke temperaturen worden algemeen als onprettig ervaren. Tuurlijk, 35 graden in de stad is niet te harden, dan wil je alleen maar zwemmen. Maar daar heb je toch stadsstranden voor? En witbier? Want over hoeveel dagen hebben we het nou, op jaarbasis? Tien? Dan heb je het over een mooie zomer.
Tuurlijk, 35 graden in de stad is niet te harden, dan wil je alleen maar zwemmen. Maar daar heb je toch stadsstranden voor? En witbier?
Ik vind dit eerlijk gezegd een beetje de zomer-equivalent van het weeralarm bij een forse hagelbui. Kom op jongens, de rest van de wereld ziet ons aankomen. Mijn zus woonde een paar jaar in Australië – over een hitte-eiland gesproken. Toen ik haar opzocht was het een week lang 42 graden. Dat was pas warm. Zodra er een windje opstak was het alsof er iemand met een föhn in je gezicht stond te blazen. Haar huis had geen airco en de logeerkamer geen ventilator, dus sliep ik met bakken ijs naast mijn bed om de lucht wat te koelen. Toch kan ik me niet herinneren dat ik dat echt heel onprettig vond. Of dat er sprake was van acute seniorensterfte. Dus laten we ons niet aanstellen met die anderhalve zomerdag van ons.
Los daarvan lokt het wel mooie initiatieven uit. Daktuinen en gevelgroen en plantsoenen en bomenrijen. En dat is ook de point, zeggen Ton en Hans. Want hitte wordt nu inderdaad nog niet als een enorm probleem ervaren, maar de aarde warmt nou eenmaal op. Iets met voorkomen en genezen. Bovendien draait het uiteindelijk allemaal om een prettig leefklimaat en groen is niet meer alleen maar mooi, maar dus ook heel functioneel.
Als ze het zelf doen, doe je gelijk iets met burgerparticipatie, dat bekt ook heel lekker, én loop je niet het risico dat je 100.000 euro tegen een groene gevel aansmijt en dat de helft van de beplanting dan niet wintervast blijkt te zijn.
Krijg bedrijven en bewoners dus zo ver dat ze zélf gaan planten, dan zitten zij er mooi bij en kun jij koketteren met een klimaatbestendige stad. Bovendien, als ze het zelf doen, doe je gelijk iets met burgerparticipatie, dat bekt ook heel lekker, én loop je niet het risico dat je 100.000 euro tegen een groene gevel aansmijt en dat de helft van de beplanting dan niet wintervast blijkt te zijn. Waar gebeurd.
In Leiden hebben ze burgerparticipatie naar een hoger plan getild. Daar stonden een paar kritische burgers een shaggie te draaien na een presentatie van de gemeentelijke plannen voor het Singelpark en dachten: dat moet beter kunnen. Waarom genoegen nemen met een uitgerolde grasmat en wat hondenpoep, als je ook kunt gaan voor het langste, mooiste en spannendste park van Nederland?
Waarom genoegen nemen met een uitgerolde grasmat en wat hondenpoep, als je ook kunt gaan voor het langste, mooiste en spannendste park van Nederland?
Mensen opgetrommeld, wedstrijd uitgeschreven, lang verhaal kort –een enorm enthousiasme, doorzettingsvermogen, stijfpoterij, een hele grote berg eigen expertise, creatief boekhouden en alternatieve financieringsmethodes, constructieve gesprekken met woonbooteigenaren en andere potentiële dwarsliggers, en altijd alleen maar genoegen nemen met het beste van het beste en gaan voor cum laude. Zo hebben ze eigenhandig gezorgd voor dusdanig breed draagvlak dat de gemeente er onmogelijk nog omheen kan. Het Singelpark als polder-High Line. Zo doe je dat.
Het Singelpark als polder-High Line. Zo doe je dat.
De gemeente moet de burgers serieus nemen. Niet bang zijn voor burgers en niet op ze neerkijken. Want een gemeente kan wel zeggen dat de burgers ingewikkelde beleidsstukken niet begrijpen, maar onder de burgers zijn ook landschapsarchitecten en boomjuristen en verkeerskundigen en stedenbouwkundigen. Zelfs ambtenaren zijn burgers (echt!). Als ze het niet begrijpen, trekken ze vanzelf wel aan de bel. Met een hoornen bril en een YouTube-tutorial kom je tegenwoordig een heel eind. En met een beetje mazzel, gaan ze het nog zelf beheren ook.
Dat zou fijn zijn, zegt Hanneke Schreuders. Want beheer is misschien niet sexy, maar dit is wel de tijd voor meer aandacht voor beheer. Er is geen geld meer voor megalomane, nieuwe projecten, dus er is meer focus op beheer. We moeten het doen met wat we hebben, dus wat er ligt, moet er goed uit blijven zien. En dus is het juist nu tijd om beheer uit de schaduw van ontwikkeling te laten stappen. Ook al is dan geen extra geld voor beheer, een beetje ambtenaar heeft zo zijn methodes en als er geen cash is, dan zorg je gewoon voor ‘procesgeld’. Dat is geld in natura, vaak in de vorm van een man met een heel grote sleutelbos, een papierprikker en een snoeischaar.
Dan koop ik een mooie, nieuwe jurk en na een tijdje gaat er eens een knoop af en een naad los een komt er een vlek in en dan ben ik te zûnig om hem te laten stomen en te lui om hem te repareren en dus heb ik een mooie jurk maar zie ik er nog steeds uit als een slons.
Volgens Hanneke gebeurt het nog te vaak dat er met veel bombarie een nieuw plein wordt ontworpen, aangelegd en geopend, maar dat er na anderhalf jaar geen budget meer is om het fatsoenlijk te onderhouden en het langzaam maar zeker verpauperd. Een beetje zoals ik dat vaak heb met kleding. Dan koop ik een mooie, nieuwe jurk en na een tijdje gaat er eens een knoop af en een naad los een komt er een vlek in en dan ben ik te zûnig om hem te laten stomen en te lui om hem te repareren en dus heb ik een mooie jurk maar zie ik er nog steeds uit als een slons. Dat is wat je noemt zonde van het geld.
Ook zonde van het geld is leegstand. Er waren ooit plannen voor een project, maar het geld is op en de boel ligt stil. Maar leegstand is achteruitgang en daarom gaan we niet zitten wachten tot er financiers gevonden zijn, maar nemen we een pauzelandschap. Een tijdelijke bestemming om leegstand te voorkomen. Tijdelijk is het nieuwe permanent.
In Amsterdam zijn in de oude redactiekantoren van Trouw, de Volkskrant en het Parool zijn bijvoorbeeld restaurants en clubs gevestigd. Allemaal tijdelijk, maar super populair. In Parijs gaan ze massaal aan de buurtuinen. Dat kan een plek zijn waar de buurt daadwerkelijk een tuin aanlegt, maar je mag er net zo goed Marxistische bijeenkomsten organiseren, vertelde Peter Visschedijk. Volgens mij noemde je dat vroeger gewoon kraken, toch?
Een buurttuin kan een plek zijn waar de buurt daadwerkelijk een tuin aanlegt, maar je mag er net zo goed Marxistische bijeenkomsten organiseren. Volgens mij noemde je dat vroeger gewoon kraken, toch?
Als je het zo bekijkt is een antikraakwoning eigenlijk ook een pauzelandschap. Een vriend van mij woont antikraak in een schitterend oud hotel, met een spectaculair trappenhuis en prachtig barok behang en overal hoogpolig tapijt, recht tegenover Artis. Ik zal hem eens vertellen dat hij in een pauzelandschap woont, dat klinkt wel lekker contemporain op de borrelvloer. Ze wonen er met zijn vieren, al een paar jaar. Lekker, zo’n lange pauze. Iedereen blij, want als we iets niet willen dan is het leegstand. Zo’n wijk vol dichtgetimmerde ramen en met winkelwagentjes in de tuin. Verlaten, op hier en daar nog een tokkiefamilie en een viezig kattenvrouwtje na.
Als we iets niet willen dan is het leegstand. Zo’n wijk vol dichtgetimmerde ramen en met winkelwagentjes in de tuin. Verlaten, op hier en daar nog een tokkiefamilie en een viezig kattenvrouwtje na.
Maar wat als je gemeente leegloopt? Hoe zorg je ervoor dat je ondanks krimpende bewonersaantallen toch een aantrekkelijke gemeente blijft? Nou, zegt Ulrike van Weis ten Elsen, door op zoek te gaan naar je identiteit en daar je visie op te baseren. Zoek wat jouw uniek of aantrekkelijk maakt en focus daarop. Zij noemde het voorbeeld van een Duits dorp dat met lede ogen aanzag hoe de boel leegliep. Tot men elkaar op een liebe dag aankeek en zei: maar wacht eens even, wij zijn het geboortedorp van Maarten Luther. Dat is toch ook wat waard? Inmiddels ligt de focus volledig daarop, met een historische route langs geboortehuis en klooster en kerk, razend interessant voor toeristen, heerlijke plek om te wonen.
Nu hebben we natuurlijk niet allemaal een religieus reformator om als boegbeeld te nemen, maar iedereen heeft wel iets. Licht het uit, overdrijf het een beetje, en hop, je staat als aantrekkelijke gemeente op de kaart. Zo simpel kan het zijn. Want het belangrijkste dat ik vandaag leerde, is dat alles kan. Echt.
Deze column is ook te vinden op de website van de Week van de Openbare Ruimte.