Week van de Openbare Ruimte 2013 – themadag Groen



Jouw groen, mijn groen, ons groen 

Ik heb vandaag kennisgemaakt het een heleboel verschillende soorten groen. Er is speelgroen, luchtgroen, gevelgroen, ecologisch groen, esthetisch groen, functioneel groen; het lijkt wel een Flexa kleurenstaal. Eén ding hebben al die groensoorten gemeen: ze zijn gezond en stressverlagend. Ik zou daarop willen zeggen: dat ligt er wel een beetje aan wiens groen het eigenlijk is. In mijn ogen bestaan er namelijk maar drie soorten groen: mijn groen, jouw groen en ons groen. Ze hebben elk hun eigen stressniveau.

 

‘Ons groen’ scoort het best. Dat zorgt voor een betere gezondheid, een hogere onroerendgoedwaarde, minder stress en fatsoenlijke waterberging. Je kunt ervan profiteren zonder er echt iets voor te hoeven doen of laten. Lekker met de handen op de rug een stukje kuieren door het park, daar komt geen stresshormoon aan te pas. Geen gras maaien, niet bladblazen, niet sneeuwschuiven of wieden; je hoeft er alleen maar naar te kijken en ‘in te recreëren.’

 

Lekker met de handen op de rug een stukje kuieren door het park, daar komt geen stresshormoon aan te pas.


 

Bij ‘mijn groen’ gaat het stresslevel al een tandje omhoog. Dat ben je namelijk vooral aan het onderhouden. Bladeren harken, paadjes vegen, heggen snoeien, gazon sproeien, onkruid wieden. Allemaal lichaamsbeweging, dat wel, maar spit ligt op de loer en denk aan je hart. Ik herinner me nog goed de tirades van mijn moeder over dat vermaledijde onkruid en dat je je kont niet kon keren of het was al weer terug. Wijlen mijn opa wond zich vooral verschrikkelijk op over al die rotkatten die de vogels verjoegen en de rozen naar de filistijnen hielpen. Al met al ben je vaak zo druk met eigen groen dat je geen tijd meer hebt om gewoon lekker achter het huis te zitten zonder je op te vreten over al het achterstallig werk. Leuk man, zo’n tuin.

 

De derde variant is ‘jouw groen’. Andermans groen, dat is het ergste. Kijk een willekeurige aflevering van De Rijdende Rechter en de overhangende takken vliegen je om de oren. Bomen ontnemen de buurvrouw al het licht, de rododendron hangt meters ver op buurmans terrein, in het najaar ligt de hele tuin vol dorre bladeren en in het voorjaar is het gazon bezaait met rotte appels.

Soms eindigt het ermee dat de gedupeerde buurman in het holst van de nacht met een kettingzaag over de schutting klimt, maar zo veel geluk heb je als kijker niet vaak.

Bladeren harken voor je eigen boom is al een k*tklus, maar harken voor de boom van je buurman is voor veel mensen niet te verkroppen. Vaak eindigt het ermee dat de hele stapel bladeren zo over de schutting bij de buurman in de tuin wordt gekieperd. Soms eindigt het ermee dat de gedupeerde buurman in het holst van de nacht met een kettingzaag over de schutting klimt, maar zo veel geluk heb je als kijker niet vaak.

Hartaanvallen, rolberoertes, hoge bloeddruk, slapeloosheid; andermans groen is verre van gezond. Dus waarom willen we dit eigenlijk, een groenere omgeving? Nou, zegt Michelle de Roo, omdat we, ondanks hier en daar een burenruzie, uiteindelijk beter worden van een groene leefomgeving. Nog een paar jaar en het overgrote merendeel van de mensen woont in de stad en die kunnen we maar beter wat groener maken. Houd rekening met groen, vanaf de ontwerpfase. Het is beter voor de gezondheid, de luchtkwaliteit en het leefklimaat. Zoals ze in Rotterdam ervoeren: in een groene wijk maken mensen zich druk over hondenpoep in plaats van over rondvliegende kogels. Meer groen in de stad dus.

In een groene wijk maken mensen zich druk over hondenpoep in plaats van over rondvliegende kogels.

Helemaal mee eens, zeggen Jelle Hiemstra van Fons de Kuik. Alleen, bomen zijn eigenlijk helemaal niet geschikt voor in de stad. Ze hebben er geen ruimte, ze kunnen er niet goed tegen en worden ziek. Maar die bomen hebben pech; we planten ze toch. Omdat ze zo veel goede dingen doen.  Alleen moet je wel goed nadenken over welke boom je waar plant; de juiste boom op de juiste plek. Als je bijvoorbeeld meer bomen wilt om de biodiversiteit te vergroten, moet je geen platanen planten, waar daar leeft bijna niets op. Kijk naar de groeiplaats, de eigenschappen en de functie.

Eigenlijk een beetje zoals met de keuze van een huisdier. Als je veel weg bent, moet je geen hond nemen. Wil je gezelschap, neem dan geen hamster, want dat is een nachtdier. Bezint, eer begint, zo simpel is het eigenlijk. Jelle en Fons hebben hiervoor een applicatie ontwikkeld, zodat je erachter kunt komen welke boom bij je past.  Ik zelf houd heel erg van iepen. In mijn woonplaats Amsterdam staan meer dan 75.000 iepen en mijn favoriete stadsgroenmoment is als die hun bloesem verliezen en de bloesem van die duizenden iepen op straat ligt en door windvlagen in grote wolken door de straten geblazen geblazen. Dat vind ik mooi, maar als je niet houdt van stofzuigen, kun je beter geen iep nemen.

Trouwens, goed iepennieuws: er zijn tegenwoordig iepenziekteresistente iepen. De nieuwste modeziektes onder stadsbomen zijn de kastanjeziekte, essentaksterfte en, hou je vast, eikenprocessierups. Hier had ik eerlijk gezegd nog nooit van gehoord, maar dat is en klein, harig rupsje dat zich in een gigantische optocht door het bos verplaatst, en wiens haren een allergische reactie oproepen. OMG.

Shaggie roken, fluiten naar de vrouwtjes, niet al te hard werken, vaak bijgestaan door een handjevol Bureau Halt-jongeren en een incidentele taakstraffer.

Maar goed, los daarvan is groen dus heel belangrijk. We willen allemaal groen wonen. Het drijft de prijs van ons huis op en het draag bij aan onze gezondheid en ons geluk. Alleen, wie gaat dat onderhouden? Traditioneel was dat de plantsoenendienst. Echte mannen in bodywarmers. Bij mooi weer leunend op de schoffel, bij regen in de keet. Shaggie roken, fluiten naar de vrouwtjes, niet al te hard werken, vaak bijgestaan door een handjevol Bureau Halt-jongeren en een incidentele taakstraffer.

Maar als ik Hans Pijls en Marco Hommel moet geloven, is die tijd voorbij. Tegenwoordig doet de burger het zelf. Soms omdat hij dat zelf graag wil, vaak omdat het gemeentegeld gewoon op is. De gemeente snoeit in het budget, de burger in de straat. Wil je wonen in een mooie, groene wijk, dan zal je de handen uit de mouwen moeten steken. Je doet het zelf of we halen het weg, klinkt het soms zelfs dreigend.

Een handjevol enthousiaste bakfietsmoeders dat droomt van vergeten groentesoep uit de publieke moestuin en een paar morsige mannen met linnen tasjes vol bibliotheekboeken.

Dat is natuurlijk een hartstikke tof idee, burgerparticipatie. Mensen zijn betrokken, voelen zich verantwoordelijk en verbonden met de buurt en voor je het weet is er ‘sociale cohesie’. Toch is het makkelijker gezegd dan gedaan, want zoals dat gaat met nieuwe ideeën, gaan er aan alle kanten hakken in het zand. De Burger moet namelijk ineens aan de slag, waar hij vroeger achterover kon leunen. En behalve een handjevol enthousiaste bakfietsmoeders dat droomt van vergeten groentesoep uit de publieke moestuin en een paar morsige mannen met linnen tasjes vol bibliotheekboeken heeft verder eigenlijk niemand zin in een verplicht uurtje onkruid wieden en een jaarlijks weekend bomen snoeien met de hele buurt. “Daar betalen we toch belasting voor?”

Natuurlijk zijn er altijd wel mensen te vinden die zich aanmelden of opofferen, maar hoe ontwikkel je een duurzaam systeem? Hoe zorg je ervoor dat niet na twee jaar het nieuwtje ervan af is en alles neerkomt op één dame die ook al collectant, bejaardenbezoekster, wereldwinkeljuffrouw en luizenmoeder is en die uiteindelijk met haar burn-out de stekker uit het hele project trekt? Met andere woorden: hoe zorg je voor continuïteit?

Hoe voorkom je dat alles neerkomt op één dame die ook al collectant, bejaardenbezoekster, wereldwinkeljuffrouw en luizenmoeder is en die uiteindelijk met haar burn-out de stekker uit het hele project trekt?

Houd mensen enthousiast, was het antwoord. En kom desnoods met een financiële prikkel. Geef actieve burgers buurthuismuntjes of belastingvoordeel. Want hoewel de fijne, opgeruimde leefomgeving natuurlijk ‘de echte beloning’ is, houd je altijd mensen die het geen hol interesseert, of die “rugklachten” hebben, of maar blijven zeggen dat ze een heel drukke baan hebben, waarop de stoepvegende buurvrouw verbolgen uitroept dat een gezin runnen en mantelzorgen ook een heel drukke baan is, en daar gaat je sociale cohesie.

Aan de andere kant zet ook een deel van de ambtenaren zich schrap. Die zien het helemaal niet zitten dat ondeskundige burgers zich met de buitenruimte gaan bemoeien. Voor je het weet knipt een of andere lolbroek obscene figuren in de gemeentelijke buxushaag, of wordt het gewoon een teringzooi.

Voor je het weet knipt een of andere lolbroek obscene figuren in de gemeentelijke buxushaag, of wordt het gewoon een teringzooi.

En natuurlijk rijst de vraag: als de burger het werk doet, wie is er dan verantwoordelijk? Als buurman Willem de eik in de straat onderhanden heeft genomen en er lazert er een tak op mijn Opel Kadett, op wie kan ik die schade dan verhalen? Wie willen we eigenlijk dat er aansprakelijk is? De gemeente wil niet opdraaien voor het amateurisme van deze burgerplantsoenwerker, maar zit de burger te wachten op aansprakelijkheid? Dekt mijn WA-verzekering mijn beunhazerij? Zo niet, dan kijk ik wel uit voordat ik me aan het onderhoud van de buurtkastanje waag.

Dus hoe krijg je dan toch mensen aan de slag? Iemand opperde dat dwang een effectief middel kan zijn en dat is waar. In Zwolle werd een deel van het gebrek aan vrijwilligers tien jaar geleden al opgelost door onvrijwillig arbeidskapitaal. Middelbare scholieren gingen traditioneel in het voorlaatste jaar op buitenlandse reis, naar Rome of Parijs of op wintersport.

In Zwolle werd een deel van het gebrek aan vrijwilligers tien jaar geleden al opgelost door onvrijwillig arbeidskapitaal.

Voor de meesten vormde dit een hoogtepunt, maar er waren er altijd wel een paar stuurse zittenblijvers die het jaar ervoor al waren geweest en niet nog een keer mee mochten of wilden. De school wist wel raad met deze thuisblijvers en leverde ze zonder blikken of blozen uit aan Staatsbosbeheer, die ze een winderige voorjaarsweek lang wilgen liet knotten langs de IJssel.

Ook ik ben ooit een paar dagen ten prooi gevallen aan Staatsbosbeheer. Tijdens mijn ontgroeningskamp moest ik aan de slag op de heide van Appelscha, om jonge boompjes te trekken. Tussen het trekken door probeerde ik vooral weg te blijven van de patrouillerende ouderejaars, die nooit te beroerd waren om je een stukje te laten ‘robben’ – waarbij je met je handen je enkels pakt en als een zeehond over de grond beweegt. Hierdoor roept burgerparticipatie in het openbare groen bij mij geen onverdeeld enthousiaste gevoelens op en ik snap die aarzelende burgers dus wel.  Daarom, werd gezegd, is het belangrijk dat je luister naar wat de burger zelf wil, in plaats van hem in te zetten voor je eigen belang.

Ook belangrijk, zegt Henk Kuijpers, is er juist niet alleen maar op te bezuinigen, maar te erkennen dat groen niet enkel een kostenpost is. Het kan ook geld opleveren. De afgelopen jaren werd het TEEB-instrument ontwikkeld, waarmee je kunt uitrekenen wat de economische waarde van groen is, in en om de stad. En ondanks dat je het moet aanleggen en onderhouden en dat het ruimte kost, blijken de baten van stadsgroen de kosten te overstijgen.

Henk Kuijpers deed een pilot een daarbij was het multipliereffect gemiddeld zelfs 1,5 tot 2. We hebben dus baat bij groen. Relatief direct, via hogere huizenprijzen en hogere omzet bij winkels en horeca, tot veel indirecter via afnemende gezondheidskosten. Want zo werkt het blijkbaar. Een mens hoeft een park maar te zien of zijn gezondheid gaat al vooruit.

Een mens hoeft een park maar te zien of zijn gezondheid gaat al vooruit.

Dat is hartstikke mooi, zegt Agnes van den Berg, maar dat komt niet door meer beweging, hoewel dat wel vaak wordt beweerd. Onderzoeksresultaten zijn niet enorm  overtuigend waar het bewegingstoename betreft.  Kinderen die in een groene omgeving wonen, spelen weliswaar meer buiten dan Jantje Betonkinderen, maar dat heeft vooral te maken met het feit dat die plekken verkeersluw zijn.

Een doodlopend straatje heeft hetzelfde effect, zo niet sterker. Daar komt bij dat jongens zelfs minder intensief gaan bewegen van veel groen. Dan gaan ze hutten bouwen en insecten bestuderen in plaats van zeer intensieve potjes voetbal op de tegels.  Voor ouderen geldt wel dat ze iets meer uithuizig worden als ze in een groene omgeving wonen. Maar, zei ze, een onderzoek in Schiedam laat zien dat bejaarden ook vooral bewéren dat ze graag in het park wandelen, maar dat ze uiteindelijk vooral door straten met voortuintjes bleken te wandelen. Dat kan natuurlijk ook best groen zijn.

Bejaarden bewéren vooral dat ze graag in het park wandelen, maar bleken uiteindelijk vooral door straten met voortuintjes te wandelen.

Je gaat je afvragen waar we het dus allemaal voor doen, al dat groen aanleggen. Niet voor de bankhanger, die blijft op de bank. Kinderen en bejaarden bewegen er dus ook niet veel meer door. Maar, zegt Agnes, de crux zit hem erin dat mensen misschien niet meer bewegen, maar wel gezonder zijn. Mensen liggen nog steeds op de bank te zappen, maar zijn niet depressief. Het zijn tevreden zappers. Ze zijn minder gestresst, minder vaak en minder lang ziek en ze zijn gewoon relaxter. Focus daarop, zegt Agnes daarom, en niet op die beweging. Je kunt beter een bankje in het park zetten dan een sintelbaan aanleggen.

En ook dat is goed nieuws, want daarmee komen we weer bij het grote voordeel van ‘ons groen’. Daar mag je gewoon in zitten en hoef je niet over in te zitten. Tenzij je dat zelf graag heel graag wilt, natuurlijk.

 Deze column is ook te vinden op de website van de Week van de Openbare Ruimte.

© Copyright Elise Fikse - Theme by Pexeto